Gemeente van Christus

Laakdal   

Wanneer God zwijgt moeten wij ook zwijgen

Mensen die op zoek zijn naar goedkeuring voor allerlei bijbelvreemde praktijken en gedachten,  rechtvaardigen zichzelf door te zeggen ‘God heeft nergens gezegd dat het niet mag’. Wel, een belangrijke vraag die dan moet worden gesteld is deze: ‘geeft Gods stilzwijgen een goedkeuring om toch te handelen’? Geloof komt door het horen van het woord van Christus (Romeinen 10:17). Als het woord van Christus niet spreekt, kunnen we dan zeggen dat we in geloof handelen? Petrus zegt ons “Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God; dient iemand, laat het zijn als uit kracht, door God verleend, opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid!” 1 Petrus 4:11.

Gods stilzwijgen en de gevolgen van het overtreden ervan

Oude Testament:

David sprak tot de priesters en de Levieten dat zij zich moesten heiligen om de ark te verplaatsen “Want daar gij het de vorige keer niet gedaan hebt, heeft de Here, onze God, ons een zware slag toegebracht, omdat wij Hem niet hadden geraadpleegd, zoals het behoorde” 1 Kronieken 15:13. David zegt dat toen ze ‘de vorige keer’ de ark vervoerden, ze de Here NIET hadden geraadpleegd hoe Hij wilde dat het zou gebeuren. Ze vervoerden de ark toen in een nieuwe wagen maar omdat de runderen uitgleden “strekte Uzza zijn hand uit naar de ark Gods en greep haar, … En de toorn des Heren ontbrandde tegen Uzza en God sloeg hem daar om deze onbedachtzaamheid; hij stierf daar bij de ark Gods” 2 Samuel 6:7-8. Uzza deed een goede daad in de ogen van mensen,  maar de Here dacht daar anders over (vgl Numeri 4:15). Zij dachten dat ze goed bezig waren, maar waren het niet omdat ze de Here niet hadden geraadpleegd hoe Hij wilde dat het behoorde.

En de zonen van Aaron, Nadab en Abihu, namen ieder zijn vuurpan, deden daar vuur in en legden daar reukwerk op; zo brachten zij vreemd vuur voor het aangezicht des Heren, hetgeen Hij hun niet geboden had. Toen ging er vuur uit van de Here en dit verteerde hen, zodat zij stierven voor het aangezicht des Heren” Leviticus 10:1-2. Waarom verteerde het vuur hen zodat zij stierven? Omdat zij vreemd vuur voor de Here hadden gebracht, hetgeen Hij hun niet geboden had. De Here had instrukties geven dat de pan vol gloeiende kolen van het altaar moest worden genomen (Leviticus 16:12). God zei nergens dat het gebruiken van ander vuur verboden was, maar dat was ook niet nodig. Wanneer God zegt welk vuur voor Zijn aangezicht moet worden gebracht, dan is alles wat daarvan afwijkt niet geoorloofd. Alles wat van Gods Wil afwijkt is zondig.

In Numeri 20:8 lezen we dat God tegen Mozes zei “Neem de staf en laat de vergadering samenkomen, gij en uw broeder Aaron; spreek dan in hun tegenwoordigheid tot de rots, dan zal zij haar water geven; gij zult voor hen water uit de rots te voorschijn doen komen en de vergadering en hun vee drenken”. God zegt tegen Mozes om tegen de rots te spreken opdat er water uit zou komen. Maar wat deed Mozes? “Daarop hief Mozes zijn hand op en sloeg de rots met zijn staf tweemaal, en er kwam veel water uit, zodat de vergadering kon drinken en ook het vee” Numeri 20:11. Had God het verboden om op de rots te slaan? Wat was God Zijn reactie op Mozes’ handelen naar eigen goeddunken? “Maar de Here zeide tot Mozes en Aaron: Aangezien gij op Mij niet vertrouwd hebt en Mij ten aanschouwen van de Israelieten niet geheiligd hebt, daarom zult gij deze gemeente niet brengen in het land, dat Ik hun geef” Numeri 20:12. Mozes mocht als gevolg van deze daad van ONGEHOORZAAMHEID het beloofde land niet binnengaan (vgl Deuteronomium 34:1-6). Wij zouden misschien denken dat spreken of slaan niet zo een groot verschil is en voor God niet zoveel uitmaakt, maar klopt die gedachte? Als God zegt ‘spreekt tot de rots’, dan sluit dat al het andere uit.

Saul dacht een goede, rechtvaardige reden te hebben om een brandoffer te offeren omdat de Filistijnen op hem afkwamen en hij de gunst van de Here nog niet had gezocht (1 Samuel 13:12). De profeet Samuel antwoordde hem echter “Gij hebt dwaas gehandeld; gij hebt niet in acht genomen het gebod van de Here, uw God, dat Hij u geboden heeft, anders zou de Here uw koningschap over Israel voor altijd bevestigd hebben. Maar nu zal uw koningschap niet bestendig zijn. De Here heeft Zich een man uitgezocht naar zijn hart en de Here heeft hem tot een vorst over zijn volk aangesteld, omdat gij niet in acht genomen hebt wat de Here u geboden had” 1 Samuel 13:13-14. Saul had niet geluisterd naar de profeet Samuel toen deze hem zei “ik zal tot u komen om brandoffers te offeren en vredeoffers te slachten. Zeven dagen zult gij wachten, totdat ik bij u kom en u te kennen geef wat gij doen zult” 1 Samuel 10:8. Saul dacht dat het niet nodig was om in acht te nemen wat de Here geboden had. Was hij juist?

In Jeremia 7:22-35 zien we dat God Israel veroordeelt omdat ze hun kinderen offerden aan de afgoden. “Want de kinderen van Juda hebben gedaan wat kwaad is in mijn ogen, luidt het woord des Heren; zij hebben hun gruwelen geplaatst in het huis, waarover mijn naam is uitgeroepen, om dat te verontreinigen, zij hebben de hoogten van Tofet gebouwd, die zich in het dal Ben-hinnom bevinden, om hun zonen en dochters met vuur te verbranden, hetgeen Ik niet geboden heb en wat in mijn hart niet is opgekomen” Jeremia 7:30-31. God had het hun niet geboden en ze hadden zich toch de vrijheid genomen om te handelen. Het was in Gods hart niet opgekomen, maar blijkbaar wel in hun harten, “zij wandelden naar de verstokte overleggingen van hun boos hart en keerden zich achterwaarts en niet voorwaarts” 7:24.

God beval Noach om een ark te bouwen met goferhout (Genesis 6:4). Betekende dit dat Noach een keuze had om elk soort hout te gebruiken of dat hij ENKEL goferhout mocht gebruiken? Een gelijkaardig voorbeeld zien we in Numeri 19:2 waar God zegt “Spreek tot de Israelieten, dat zij u een rode, gave koe brengen, waaraan geen gebrek is, en die geen juk gedragen heeft”. Was het ook goed voor God om een zwarte koe te brengen waar gebrek aan was? Waarom niet? God verbood het toch nergens! (Zie ook 1 Samuel 15:1-35; 2 Samuel 6:3-7; Genesis 4:1-7; 1 Koningen 13:9-26)

NieuweTestament:

In Handelingen 15 lezen we over de controverse in de gemeente te Jeruzalem over de vraag als bekeerlingen uit de heidenen  wel of niet de wet van Mozes moeten naleven. Dit geschil werd uitgeklaard door beroep te doen op Gods Woorden en geboden (15:13-21), op voorbeelden (15:12), op noodzakelijke gevolgen van Gods geopenbaarde Wil (15:7-11) en op het stilzwijgen van de apostelen. Ze sturen immers broeders naar Antiochië met de woorden “Aangezien wij gehoord hebben, dat enigen uit ons midden u met hun woorden hebben verontrust, uw zielen in verwarring brengende, hoewel wij hun niets geboden hadden, …” 15:24. Deze leraren verkondigden gedachten die de apostelen hun niet hadden geboden.

De Farizeeën en wetgeleerden beschuldigden Jezus ervan om een slechte leraar te zijn omdat Zijn discipelen hun overleveringen niet navolgden (Markus 7:1-13). Jezus antwoordde hen dat ze huichelaars zijn en tevergeefs God eren “omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn. Gij verwaarloost het gebod Gods en houdt u aan de overlevering der mensen” 7:7-8. Zo maakten zij Gods Woord krachteloos door hun eigen wil na te volgen. Zei Jezus misschien ‘wel God heeft het niet verboden, dus jullie mogen het wel doen?’

In Hebreeën 1:5 lezen we “Immers, tot wie der engelen heeft Hij ooit gezegd: Mijn Zoon zijt gij; Ik heb U heden verwekt? En wederom: Ik zal Hem tot Vader zijn, en Hij zal Mij tot Zoon zijn”. Het feit dat God nooit tot de engelen heeft gesproken dat een engel Zijn Zoon zou worden genoemd is voldoende om de waarheid te kennen dat Jezus meer is dan de engelen. Verder lezen we in dezelfde brief over het priesterschap van Christus “het is immers duidelijk, dat onze Here uit Juda is gesproten, ten aanzien van welke stam Mozes met geen woord van priesters gerept heeft” Hebreeën 7:14. Gaf het stilzwijgen een goedkeuring of een verbod om uit de andere stammen priesters aan te stellen? Hebreeën 8:4 leert ons dat Christus geen priester kon zijn naar de wet van Mozes omdat de wet voorschreef dat priesters uit de stam van Levi moesten komen (Deuteronomium 21:5; vgl Hebreeën 7:12; 4:14). Moest God misschien alle stammen één voor één opsommen ‘De priesters mogen niet komen uit de stam van Juda, Benjamin, …’ om te weten dat ze enkel uit de stam van Levi mochten komen? Als God zegt dat ze uit de stam van Levi moeten komen dan sluit dat al de andere stammen automatisch uit.

Wanneer Maria wordt gezegd om het kind Jezus te noemen (Matteus 1:21), zou Maria dan het recht hebben om te denken: ‘wel, de engel heeft niet gezegd dat ik het kind niet Bert mag noemen, dus heb ik het recht om hem Bert te noemen. Of Piet, of Klaas, of Jan, … ’?

Conclusie

Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen luidt het woord des Heren. Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten dan uw gedachten” Jesaja 55:8-9 (vgl Deuteronomium 29:29; Spreuken 16:25). “Wie toch onder de mensen weet, wat in een mens is, dan des mensen eigen geest, die in hem is? Zo weet ook niemand, wat in God is, dan de Geest Gods” 1 Korintiërs 2:11. Het is bijzonder hoogmoedig voor een mens om te denken dat hij weet wat God Wil! Het is bijzonder hoogmoedig om te geloven dat iets geoorloofd is om te doen omdat God het niet heeft verboden. Gods stilzwijgen is helemaal geen goedkeuring om toch te handelen. We worden niet voor niets gewaarschuwd met de woorden “Alle woord Gods is gelouterd; hun die bij Hem schuilen, is Hij ten schild. Doe niets aan zijn woorden toe, opdat Hij u niet terechtwijze en gij een leugenaar bevonden wordt” Spreuken 30:5-6. “En al wat gij doet met woord of werk, doet het alles in de naam des Heren Jezus, God, de Vader, dankende door Hem!” Kolossenzen 3:17 (vgl Handelingen 4:7-10; 2 Johannes 1:9; 2 Tessalonissenzen 2:15: Kolossenzen 2:22-23; Openbaring 22:18-19). In plaats van te denken ‘dat wat niet verboden is, is toegestaan’, leert de Schrift ons om te denken ‘dat wat niet is toegestaan, is verboden’.  Dit, broeders, heb ik op mijzelf en Apollos overgebracht om uwentwil, opdat gij uit ons voorbeeld zoudt leren niet te gaan boven hetgeen geschreven staat, opdat niet iemand uwer zich voor de een en tegen de ander opblaze” 1 Korintiërs 4:6. Laten wij dezelfde gedachten koesteren die Bileam spreekt “Al gaf Balak mij zijn huis vol zilver en goud, ik zou niet in staat zijn het bevel des Heren te overtreden door goed of kwaad te doen uit mijzelf; wat de Here spreken zal, dat zal ik spreken” Numeri 24:13.

Spreek waar de bijbel spreekt en zwijg waar de bijbel zwijgt!




Vorige