Gemeente van Christus  Houthalen Oost

 

2.     De doop met de Heilige Geest (door H.Th.Kelfkens)

 

Wanneer wij dit onderwerp aan de hand van Gods Heilig Woord willen belichten, moeten wij er rekening mee houden dat er geen begripsverwarring ontstaat. Vaak gebeurt het, dat mensen sprekend over deze materie langs elkaar heen praten en b.v. denken aan de 'geestesgaven' of aan de 'gave van de Geest' bij de wedergeboorte zoals van de 3000 op de Pinksterdag (Handelingen 2:38-39).

We lezen in het Nieuwe Testament maar twee gevallen waarvan er sprake is van de "doop met de Heilige Geest". Deze "doop" is de meest geweldige manifestatie van de Geest in het tijdperk van de vroege gemeente. De eerste verwijzing naar deze uitstorting van de goddelijke kracht over de mens werd gegeven door de profeet Joël (Joël 2:28). Deze vorm van doop werd ook aangekondigd door de 'heraut’ en 'wegbereider' Johannes de Doper in Matteus 3:11 e.a. . Ook Jezus zelf beloofde dit voor Zijn hemelvaart aan Zijn apostelen (Handelingen 1:5 en Johannes 14:16). Hierbij dient te worden opgemerkt, dat noch in het Oude noch in het Nieuwe Testament de doop met de Heilige Geest een gebod, was maar een "belofte".

Zoals reeds gezegd vinden we maar twee voorbeelden van deze doop. De profetieën en beloften met betrekking tot deze doop gingen in vervulling aan de apostelen op de Pinksterdag (Handelingen 2:1-4) en daarna aan de "heidenen van de huishouding van Cornelius" (Handelingen 10:44-46; Handelingen 11:15-16). Dus zowel Jood als Heiden werden gedoopt met de Heilige Geest. Op deze wijze ging Joëls profetie in vervulling toen hij door Gods Geest geleid voorspelde dat de Geest zou worden uitgestort op "alle vlees".

Gezien deze beide gebeurtenissen mogen wij tot de conclusie komen dat deze wijze van uitstorting van Gods Geest op de mens een speciale en buitengewone bedoeling had. Het doel van de doop met de Heilige Geest met betrekking tot de apostelen schijnt tweeledig. Ten eerste stelde Gods Geest hen op deze wijze in staat te prediken aan de gehele wereld, maar alvorens zij dat konden hadden zij eerst de Geest nodig die hen zou leiden tot de 'volle waarheid'. Het was Jezus zelf die hen dit beloofd had in Johannes 16:7-15. Ten tweede ontvingen zij de bekwaamheid om in tongen te spreken, daarmede de toehoorders het bewijs leverende dat zij van Gods wege spraken. De apostelen maakten van deze krachten gebruik on mensen te overtuigen, dat wat ze zeiden werkelijk van God afkomstig was (Markus 16:20; Handelingen 2:43 en Hebreeën 2:4). De doop met de Heilige Geest van de leden van de huishouding van Cornelius had ook een zeer speciale bedoeling. Het feit dat deze heidenen in staat waren in tongen te spreken was voor Petrus en de andere Joden een teken dat God ook deze heidenen in Zijn Koninkrijk accepteerde. Toen Petrus deze uitstorting zag, getuigde hij dat er bij God geen aanneming des persoons is (Handelingen 10:34).

Duidelijk komt echter in zijn verhaal naar voren dat deze ervaring ook voor hem geheel nieuw was gezien zijn woorden: "En toen ik begonnen was te spreken, viel de Heilige Geest op hen, evenals in
het begin op ons" (Handelingen 11:14). Indien dit een gewone ervaring van elke bekeerling was geweest, zou Petrus deze woorden niet gesproken hebben. Dan zou hij gezegd hebben, "evenals op allen, die tot bekering gekomen zijn". Maar, omdat dat niet het geval was, gingen zijn gedachten terug naar die andere keer in zijn leven toen hij zo iets meegemaakt had. Op Pinksterdag waren er twee dopen: de doop met de Heilige Geest en de waterdoop. Cornelius en zijn huis werden twee maal gedoopt, eerst met de Heilige Geest en daarna met water (Handelingen 10:47). De belofte met betrekking tot de doop met de Heilige Geest was in vervulling gegaan. Na deze gebeurtenissen uit Handelingen 10, vinden we geen enkel ander voorbeeld meer van een dergelijke doop.

Wel blijkt uit diverse passages zoals Markus 16:16 en 1 Petrus 3:21 duidelijk dat de waterdoop deel uitmaakt van de wedergeboorte en daarom noodzakelijk is tot zaligheid. Helaas zijn er vele groeperingen, die beweren aan de hand van datzelfde Gods Woord, dat de waterdoop absoluut niet noodzakelijk is tot behoud en zij halen daarvoor b.v. aan dat de apostel Paulus eerst door handoplegging de Geest ontving om daarna gedoopt te worden (Hand. 9:17-18). Ook merkt men wel op, dat water niet in staat is zonden weg te wassen, maar dat Petrus de doop ziet als een bede van een goed geweten tot God (1 Petrus 3:21). Graag wil ik op deze laatste tekst amen zeggen, maar beide argumenten zijn absoluut niet steekhoudend.

Ten eerste mogen wij niet zomaar aan een volgorde van handeling een bepaalde prioriteit verbinden, in de zin van: Hij ontving eerst de Geest en daarna de doop; dus is de doop niet absoluut  noodzakelijk. Zo iets heeft niets meer met exegese te maken. Ten tweede dienen wij, wanneer wij geloven dat de Bijbel Gods geopenbaarde Woord aan mensen is, dat Woord in zijn volheid te
laten spreken, zodat onze uitleg niet door één of andere tekst wordt weersproken. Wanneer wij dan ook zouden zeggen, dat de doop door onderdompeling niets met onze redding te maken heeft, dan komen wij in ernstig conflict met het gegevene in 1 Petrus 3:21, waar geschreven staat: "... terwijl de ark in gereedheid werd gebracht, waarin weinigen, dat is acht zielen, door het water heen gered werden." Waarin werden deze acht gered? Door middel van de ark! Natuurlijk ligt achter deze gebouwde ark het geloof van Noach, anders had hij Gods opdracht in de wind geslagen, maar het heeft God behaagd Noach door middel van deze ark te redden. Waarom God het zo gedaan heeft? Waarom niet op een andere dat had toch ook best gekund? God is de Almachtige, de Alwetende, in Zijn genade gaf Hij deze ark aan Noach. Petrus gebruikt dit beeld en zegt: "Als tegenbeeld daarvan (de ark) redt u thans de doop, die niet is een afleggen... enz.". Nu kunnen we gaan argumenteren, maar laten we liever zeggen amen! Laten we ons verootmoedigen en ons buigen voor dat Woord in plaats van steeds maar weer dat Gods Woord discutabel stellen. Laten we met de jonge Samuël zeggen: "Spreek Here, want uw knecht hoort!".

  

Vorige