Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Daniël (2)

De droom van Nebukadnessar die niemand kon uitleggen (2:1-18)

In het tweede jaar nu der regering van Nebukadnessar had Nebukadnessar een droom, waardoor zijn geest verontrust werd en het met zijn slaap gedaan was. Toen gebood de koning, dat men de geleerden, de bezweerders, de tovenaars en de Chaldeeen zou roepen, om de koning zijn droom te verklaren; en zij kwamen en stonden voor de koning. De koning zeide tot hen: Ik heb een droom gehad, en mijn geest is verontrust, zodat ik die droom wil verstaan. Toen spraken de Chaldeeen tot de koning: (Aramees) O, koning, leef in eeuwigheid! Zeg uw dienaren de droom en wij zullen de uitlegging te kennen geven. De koning gaf de Chaldeeen ten antwoord: Het besluit staat bij mij vast; indien gij mij de droom met zijn uitlegging niet bekendmaakt, zult gij in stukken gehouwen worden en uw huizen zullen tot een puinhoop worden gemaakt, maar indien gij de droom met zijn uitlegging te kennen kunt geven, zult gij geschenken en gaven en grote eer van mij ontvangen; geeft mij dus de droom met zijn uitlegging te kennen. Zij gaven opnieuw ten antwoord: De koning zegge zijn dienaren de droom, dan zullen wij de uitlegging te kennen geven. De koning gaf ten antwoord: Ik begrijp heel goed, dat gij tijd zoekt te winnen, omdat gij ziet, dat het besluit bij mij vaststaat, dat een vonnis u treft, indien gij mij de droom niet kunt bekendmaken; en gij hebt afgesproken mij iets leugenachtigs en slechts te zeggen, totdat de toestand zich wijzigt. Zegt mij dus de droom, opdat ik weet, dat gij mij de uitlegging ervan kunt te kennen geven. De Chaldeeen gaven de koning ten antwoord: Er is geen mens op de aardbodem die het door de koning gevraagde zal kunnen te kennen geven; daarom heeft dan ook geen koning, hoe groot en machtig ook, iets dergelijks van enige geleerde of bezweerder of Chaldeeer gevraagd. Wat de koning vraagt, is te zwaar, en er is niemand anders, die het de koning zal kunnen te kennen geven dan de goden, die echter niet bij de stervelingen wonen. De koning werd hierover ten zeerste vergramd en toornig, en hij beval al de wijzen van Babel ter dood te brengen. Toen het bevel werd uitgevaardigd, dat de wijzen gedood zouden worden, liepen ook Daniel en diens metgezellen gevaar gedood te worden” Daniël 1:1-2.

In zijn tweede regeringsjaar kreeg Nebukadnessar een droom die hem verontrustte. Hij kon niet meer slapen. De koning gaf de opdracht aan de geleerden, bezweerders, tovenaars en Chaldeeën om zijn droom te komen verklaren. Hij zegt hen dat de droom hem zo verontrustte dat hij wilde verstaan wat de droom betekende. Wanneer deze wijzen van Babel voor de koning staan vragen ze hem om hun te vertellen waarover de droom ging. Maar om één of andere reden wilde de koning hen niet zeggen wat hij gedroomd had en toch verwachtte hij dat ze hem de droom zouden verklaren. Indien ze dat niet zouden kunnen zouden ze worden gedood en hun bezittingen worden vernietigd. Als ze de droom  en de uitlegging zouden bekendmaken zouden ze geschenken en grote eer krijgen.

Sommigen zien een probleem in het feit dat deze droom plaatsheeft in het tweede regeringsjaar van Nebukadnessar. Als Daniël in zijn eerste regeringsjaar naar Babel is gebracht en dan drie jaar werd opgeleerd, dan kon de droom niet plaatsvinden in zijn tweede regeringsjaar. Daniël werd in 605 voor Christus naar Babel gevoerd. Nebukadnessar werd koning toen zijn vader stierf op 7 september van datzelfde jaar (bron: “the book of Daniel” van Dan King pagina 133). Na drie jaar opleiding zou het dus het derde regeringsjaar zijn en niet het tweede. Babyloniërs rekenden echter niet de laatste maanden van 605 als het eerste regeringsjaar van Nebukadnessar, maar pas vanaf het daarop volgend jaar. Er moet ook rekening worden gehouden met het feit dat de Hebreeën delen van een jaar meetelden als een heel jaar (bron: “a textual study of the book of Daniel” by Don Simpson, p 21-22).

Opnieuw vragen de wijzen aan de koning om de droom eerst te vertellen. De koning laat hen weten dat hij inziet dat ze tijd proberen te winnen omdat ze de droom niet kunnen bekendmaken. Zij hadden immers afgesproken om leugens te vertellen en iets slechts te zeggen totdat de koning zijn gedachten over hen zou veranderen. Nebukadnessar was immers een zeer gevreesde koning die zou doen waarmee hij hen bedreigde (vgl Jeremia 29:22). Maar Nebukadnessar doorzag het en beveelt hen de droom en de uitlegging te geven. Hun beste antwoord was dat niemand op aarde dat zal kunnen tenzij de goden die niet bij de stervelingen wonen. Ze probeerden hem dus zo goed mogelijk te vertellen dat hetgeen hij vraagt onmogelijk is. Ze wilden hem duidelijk niet kwaad maken of irriteren. De koning echter was niet blij met hun antwoord en beval al de wijzen van Babel te doden. Want welk nut hadden ze voor de koning als hij hen alles moest voorkauwen. Daardoor waren ook Daniël en de zijnen in gevaar.

Toen richtte zich Daniel op verstandige en gepaste wijze tot Arjok, de overste der koninklijke lijfwacht, die uitgetrokken was om de wijzen van Babel te doden; hij nam het woord en zeide tot Arjok, de koninklijke machthebber: Waarom is dit strenge bevel door de koning uitgevaardigd? Daarop maakte Arjok Daniel de zaak bekend. Toen ging Daniel tot de koning en verzocht, dat deze hem enige tijd zou gunnen om de uitlegging aan de koning te kennen te geven. Daarop ging Daniel naar zijn huis en maakte zijn metgezellen Chananja, Misael en Azarja de zaak bekend, en zeide dat zij barmhartigheid moesten afsmeken van de God des hemels betreffende deze verborgenheid, opdat men Daniel en zijn metgezellen niet zou ter dood brengen met de overige wijzen van Babel” Daniël 2:14-18.

Toen Daniël te weten kwam dat hij zou worden gedood samen met de andere wijzen van Babel, richtte hij zich op een verstandige en gepaste wijze tot Arjok, de overste van de koninklijke lijfwacht. Hij vraagt hem waarom de koning dit strenge bevel heeft uitgevaardigd. Daarop vertelt Arjok wat er was gebeurd. Arjok lijkt niet erg gewillig te zijn om het bevel van de koning uit te voeren en treuzelt. Daniël gaat naar de koning en verzoekt hem om enige tijd zodat hij de uitlegging zou kunnen geven. Daniël vertelt aan zijn metgezellen over de gebeurtenissen en zie dat ze God om barmhartigheid moesten smeken. Ze moesten bidden dat God de droom zou bekendmaken zodat ze niet zouden worden gedood.

God maakt de droom bekend en het dankgebed van Daniël (2:19-23)

Toen werd de verborgenheid aan Daniel in een nachtgezicht geopenbaard. Daarop loofde Daniel de God des hemels; Daniel hief aan en zeide: Geprezen zij de naam Gods van eeuwigheid tot eeuwigheid, want Hem behoort de wijsheid en de kracht! Hij toch verandert tijden en stonden, Hij zet koningen af en stelt koningen aan, Hij verleent wijsheid aan wijzen en kennis aan hen die inzicht hebben. Hij openbaart ondoorgrondelijke en verborgen dingen, Hij weet wat in het duister is, en het licht woont bij Hem. U, o God mijner vaderen, loof en roem ik, omdat Gij mij wijsheid en kracht verleend hebt, en mij thans hebt bekendgemaakt wat wij van U gesmeekt hebben, daar Gij ons immers de zaak des konings hebt bekendgemaakt” Daniël 2:19-23.

God maakte de droom en zijn uitlegging aan Daniël bekend in een nachtgezicht. Het is bemoedigend om te zien hoe Daniël de God van de hemel dankte in een gebed. Daniël verheerlijkt God als Diegene die ten alle tijde te prijzen is omdat Hem alleen wijsheid en kracht toebehoort. Daniël erkent dat God Diegene is die tijden en seizoenen verandert. God zet koningen af en stelt koningen aan. God verleent wijsheid aan wijzen en kennis aan hen die inzicht hebben. God maakt ondoorgrondelijke en verborgen dingen bekend. Hij weet wat in het duister is en het licht woont bij Hem. Het is deze God die Daniël looft. Het is de God van zijn vaderen die Hij roemt, omdat God hem wijsheid en kracht heeft gegeven en de droom bekend heeft gemaakt omdat ze ervoor hadden gesmeekt. Een logisch gevolg voor Gods weldaden is dankbaarheid. Te vaak tonen komen mensen te kort in het tonen van dankbaarheid naar God.

Daniël komt bij Nebukadnessar (2:24-30)

Derhalve ging Daniel naar Arjok, aan wie de koning had opgedragen de wijzen van Babel ter dood te brengen; hij ging en sprak aldus tot hem: Breng de wijzen van Babel niet ter dood, leid mij tot de koning en ik zal de koning de uitlegging te kennen geven. Toen bracht Arjok Daniel inderhaast tot de koning en zeide aldus tot hem: Ik heb een man gevonden onder de ballingen van Juda, die de koning de uitlegging kan bekendmaken. De koning richtte het woord tot Daniel, wiens naam Beltesassar was: Zijt gij in staat mij de droom die ik gezien heb, met zijn uitlegging bekend te maken? Daniel gaf de koning ten antwoord: De verborgenheid waarnaar de koning vraagt, kunnen geen wijzen, bezweerders, geleerden of waarzeggers de koning te kennen geven. Maar er is een God in de hemel, die verborgenheden openbaart; Hij heeft de koning Nebukadnessar bekendgemaakt wat in de toekomende dagen geschieden zal. Uw droom en de gezichten die u op uw legerstede voor ogen kwamen, waren deze: bij u, o koning, rezen, terwijl gij op uw legerstede laagt, gedachten op over wat er na dezen geschieden zou, en Hij, die verborgenheden openbaart, heeft u bekendgemaakt wat er geschieden zal. Mij nu is deze verborgenheid geopenbaard, niet door een wijsheid, die ik zou bezitten boven alle levenden, maar opdat de uitlegging de koning bekend zou worden gemaakt, en dat gij de gedachten van uw hart zoudt kennen” Daniël 2:24-30.

Daniël vraagt Arjok, de legeroverste om de wijzen niet ter dood te brengen en om hemzelf bij de koning te brengen zodat hij de droom zou kunnen verklaren. Arjok brengt hem bij de koning en zegt hem dat hij onder de ballingen van Juda een man had gevonden, die uitlegging zou kunnen geven. Dit was echter niet waar, want Daniël had hem opgezocht, maar het lijkt er sterk op dat Arjok met de eer wil gaan lopen. Arjok vertelde een klein leugentje waardoor hij beter voor de dag kwam. Te vaak zien we mensen het voorbeeld van Arjok volgen. Ze schamen zich niet om een leugentje om bestwil uit te spreken. Nebukadnessar vraagt Daniël als het klopt dat hij de droom kan bekendmaken. Daniël heeft geen leugentje om bestwil nodig, noch wilde hij zich beter doen voorkomen dan dat hij was. Hij laat de koning weten dat geen enkel mens, noch wijzen, bezweerders, geleerden of waarzeggers de koning zouden kunnen helpen bij zijn vraag. De enige die dat kan is de God die in de hemel woont. Hij is het die verborgenheden openbaart. Het verschil tussen Daniël en de andere geleerden is de bron van informatie. God heeft Nebukadnessar bekendgemaakt wat er in de toekomende tijd zal geschieden. De koning was aan het nadenken over wat er na dezen zou geschieden en God heeft het Hem bekendgemaakt. Hij heeft pas zijn vader verloren en heeft de heerschappij over een groot rijk gekregen. Je zou voor minder gaan nadenken over de toekomst. God heeft aan Daniël laten weten waar de droom over ging, niet omdat hij wijzer zou zijn dan anderen, maar omdat God wilde dat Nebukadnessar zou weten waarover de droom ging.

De droom van Nebukadnessar en de uitlegging (2:31-49)

Gij, o koning, hadt een gezicht, en zie, er was een groot beeld! Dit beeld was hoog, en de glans ervan was buitengewoon; het stond voor u, en de aanblik ervan was schrikwekkend. Het hoofd van dat beeld was van gedegen goud, zijn borst en armen waren van zilver, zijn buik en lendenen van koper, zijn benen van ijzer, zijn voeten deels van ijzer deels van leem. Terwijl gij bleeft toezien, raakte, zonder toedoen van mensenhanden, een steen los, die het beeld trof aan de voeten van ijzer en leem en deze verbrijzelde; toen werden tegelijkertijd het ijzer, het leem, het koper, het zilver en het goud verbrijzeld, en zij werden gelijk kaf op een dorsvloer in de zomer en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was; maar de steen die het beeld getroffen had, werd tot een grote berg, die de gehele aarde vulde” Daniël 2:31-36.

Daniël zegt de koning waarover hij had gedroomd. Er was een groot beeld. Het was hoog en glansde buitengewoon. Het beeld stond voor Nebukadnessar en het was schrikwekkend om te zien. Het hoofd was van goud, de borst en de armen van zilver, de buik en de lendenen van koper, de benen van ijzer en de voeten deels van ijzer en deels van leem. Terwijl de koning naar het beeld keek, raakt er een steen los zonder toedoen van mensenhanden. Deze steen trof en verbrijzelde de voeten. Tegelijkertijd werden het ijzer en het leem, het koper en het zilver en het goud verbrijzeld. Ze werden gelijk kaf op een dorsvloer in de zomer en de wind voerde ze mee zodat er geen spoor meer te vinden was. Maar de steen die het beeld getroffen had werd tot een grote berg die de hele aarde vulde.

Ironisch genoeg bestaan de voeten die het beeld dragen uit de zwakste grondstof. De droom begint met een groot beeld en eindigt met een grote berg.

Dit is de droom, en de uitlegging daarvan zullen wij de koning zeggen: Gij, o koning, koning der koningen, aan wie de God des hemels het koningschap, macht, sterkte en eer geschonken heeft,  ja, in wiens hand Hij de mensenkinderen, waar zij ook wonen, de dieren des velds en het gevogelte des hemels heeft gegeven, en die Hij tot heerser over die alle heeft gemaakt, gij zijt dat gouden hoofd. Doch na u zal een ander koninkrijk ontstaan, geringer dan het uwe; en, weer een ander, een derde koninkrijk, van koper, dat heersen zal over de gehele aarde; en een vierde koninkrijk zal hard zijn als ijzer; juist zoals ijzer alles verbrijzelt en vermorzelt; en gelijk ijzer, dat vergruizelt, zal dit die allen verbrijzelen en vergruizelen. En dat gij de voeten en de tenen gezien hebt deels van pottenbakkersleem en deels van ijzer, betekent, dat dit een verdeeld koninkrijk wezen zal: wel zal het iets van de hardheid van het ijzer aan zich hebben, juist zoals gij gezien hebt ijzer gemengd met kleiachtig leem, en de tenen der voeten deels van ijzer en deels van leem; ten dele zal dat koninkrijk hard zijn, en ten dele zal het broos zijn. Dat gij gezien hebt ijzer vermengd met kleiachtig leem, betekent: zij zullen zich door huwelijksgemeenschap vermengen, maar met elkander geen samenhangend geheel vormen, zoals ijzer zich niet vermengt met leem. Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid, juist zoals gij gezien hebt, dat zonder toedoen van mensenhanden een steen van de berg losraakte en het ijzer, het koper, het leem, het zilver en het goud verbrijzelde. De grote God heeft de koning bekendgemaakt wat na dezen zal geschieden; de droom is waarachtig en zijn uitlegging betrouwbaar” Daniël 2:36-45.

Dan gaat Daniël verder met de uitlegging van de droom. De vier delen van het beeld staan voor vier koninkrijken. De God van de hemel heeft aan Nebukadnessar het koningschap, macht, sterkte en eer geschonken. God heeft de mensenkinderen, waar zij ook wonen, in zijn macht gegeven. Nebukadnessar is het gouden hoofd. Nebukadnessar regeerde 43 jaar over Babylonië. Na Nebukadnessar bestond het rijk nog een 23-tal jaren. Na hem zal er echter een ander koninkrijk ontstaan dat kleiner is dan het zijn. We worden nog niet verteld wat dit koninkrijk is, maar zullen het wel later in het boek te weten komen. Daarna zal er een derde koninkrijk ontstaan, van koper, dat zal heersen over de hele aarde. En daarna zal een vierde koninkrijk ontstaan dat hard zal zijn als ijzer, zoals ijzer verbrijzelt, morzelt en vergruiselt, zal dit die allen verbrijzelen. Gezien de voeten deels ijzer en deels leem waren betekent dat het een hard en tegelijk broos koninkrijk zal zijn. De vermenging van ijzer en leem betekent dat zij zich door het huwelijk zullen vermengen, maar dat het geen samenhangend geheel zal zijn net zo min als ijzer zich vermengt met leem. Het is een verdeeld koninkrijk.

In de dagen van de koningen van het vierde koninkrijk zal God een koninkrijk oprichten dat voor eeuwig zal blijven bestaan en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan (vgl Jesaja 2:2-3, Micha 4:1; Markus 1:14-15, 9:1; Hebreeën 12:28; Kolossenzen 1:13-14). Gods koninkrijk verschilt met die van de andere koninkrijken. Hoewel de vier koninkrijken groot en machtig zijn, zal Gods koninkrijk al die koninkrijken verbrijzelen en er een einde aan maken en zelf voor altijd bestaan. Dat was wat Nebukadnessar zag toen zonder toedoen van mensenhanden een steen van de berg losraakte en het ijzer, het koper, het leem, het zilver en het goud verbrijzelde. God heeft bekendgemaakt wat er in de toekomst zou gebeuren. De droom en de uitlegging zijn betrouwbaar.

Enkele dingen die ons opvallen aan deze droom;
- er worden vier aardse koninkrijken vermeldt in de droom.
- deze koninkrijken volgen elkaar op.
- de steen die loskomt zonder toedoen van mensenhanden is God koninkrijk.
- Gods koninkrijk zou worden opgericht in de dagen van het vierde koninkrijk.
- het zou een eeuwig koninkrijk zijn dat heel de aarde vulde.
- de voeten en de tenen staan voor één koninkrijk

Toen wierp koning Nebukadnessar zich op zijn aangezicht, en aanbad Daniel; ook beval hij een offer en reukwerk aan hem op te dragen. De koning gaf Daniel ten antwoord: In waarheid, uw God is de God der goden en de Heer der koningen, en Hij openbaart verborgenheden: daarom hebt gij deze verborgenheid kunnen openbaren. Toen verhief de koning Daniel en schonk hem vele, grote geschenken; ja, hij maakte hem tot heerser over het gehele gewest Babel en tot opperhoofd over alle wijzen van Babel. Op Daniels verzoek droeg de koning het bestuur van het gewest Babel op aan Sadrak, Mesak en Abednego, terwijl Daniel aan het hof des konings bleef” Daniël 2:46-49.

Toen wierp de koning zich op zijn aangezicht en aanbad Daniël en beval hij een offer en een reukwerk aan hem op te dragen. De koning erkende dat de God van Daniël de God der goden en de Heer der koningen is. Hij erkent dat God verborgenheden openbaart. Nebukadnessar verhief Daniël en schonk hem veel geschenken. Hij maakte hem tot heerser over het hele gewest Babel en tot opperhoofd over alle wijzen van Babel. Daniël verzoekt echter dat het bestuur van het gewest Babel aan Sadrak, Mesak en Abednego wordt gegeven, terwijl hij aan het hof van de koning bleef.

Vorige