Gemeente van Christus  Houthalen Oost

De bergrede (17) / Matteus 7:21-23

In de eerste les zagen we dat Jezus een geestelijk Koninkrijk kwam oprichten. Een Koninkrijk dat niet is gebouwd op materiële welvaart, noch op sociale status of wereldse wijsheid, maar op de heerschappij van Gods Wil in de harten van mensen die zich vrijwillig, volledig en onvoorwaardelijk aan Hem overgeven. Burgers van dat Rijk in de hemelen zijn anders dan de mensen in deze wereld, ze zijn de meest gelukkige en voorspoedige mensen. Het gaat over hen die beseffen dat ze geestelijk bankroet zijn en zich in alle nederigheid met berouw tot God keren. Zij zijn zachtmoedig omdat zij ervoor kiezen om alles in Gods handen te leggen zonder het kwade te vergelden. Zij kennen een overheersend verlangen om enkel zo te leven als het voor God aanvaardbaar is, wat maakt dat zij begaan zijn met het lot van anderen omdat ze beseffen dat God hen barmhartigheid heeft geschonken. Hun harten begeren om zowel in lichaam als geest rein te zijn om God te kunnen zien zoals Hij is. Zij koesteren de vrede die Christus hen geeft en verkondigen Zijn vrede aan hun tijdsgenoten. Zij zijn ook bereid om de smaad, de leugens en het kwaad dat de wereld hen aandoet te verdragen omdat zij daardoor weten dat hun loon in de hemelen groot is. Christenen zijn het zout en het licht der aarde, zij zijn het die de woorden van Jezus gaan uitwerken in elk facet van hun leven.

Niet een ieder die Here Here zegt zal het Koninkrijk binnengaan

Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is. Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid” Matteus 7:21-23.

Zoals God de feesten van Israel haatte, hun samenkomsten niet kon luchten, hun offers niet wilde aanzien en het getier van hun liederen niet wilde horen (Amos 5:21-27), zo kan Hij ook vandaag de dag de aanbidding van hen die pretenderen christen te zijn, niet luchten. Er zijn mensen die nog niet hebben geleerd waarom God tegen Israel zei “Wast u, reinigt u, doet uw boze daden uit mijn ogen weg; houdt op kwaad te doen; leert goed te doen, tracht naar recht, houdt de geweldenaar in toom, doet recht aan de wees, verdedigt de rechtszaak der weduwe” Jesaja 1:16-17. Jezus verschuift de aandacht nu van de valse profeten naar de ontrouwe discipelen. Mensen die God wel aanroepen als Here, maar wiens levens en aanbidding vol zijn van eigengerechtigheid. Zulke mensen zijn even grote bedreiging voor hen die op de smalle weg wandelen als de valse profeten. Het zijn mensen die van zichzelf zeggen en denken dat ze op de goede weg zitten terwijl dat niet het geval is.

Het is niet mogelijk om op de smalle weg te wandelen zonder te belijden dat Jezus Heer is (Romeinen 10:9-10). Jezus zei immers “Een ieder dan, die Mij belijden zal voor de mensen, hem zal ook Ik belijden voor mijn Vader, die in de hemelen is; maar al wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal ook Ik verloochenen voor mijn Vader, die in de hemelen is” Matteus 10:32-33. Jezus waarschuwt ons daarom ook voor hen die met hun lippen wel belijden dat Jezus Here is, maar die niet doen wat Hij zegt. “Wat noemt gij Mij Here, Here, en doet niet wat Ik zeg?” Lukas 6:46.

Wie zijn deze mensen dan?

Het zijn mensen die een ijver hebben voor de Here Jezus. Hun lippen zijn daar vol van, maar daar houdt het dan ook mee op. Ze doen niet wat Jezus van hen verwacht, namelijk het volbrengen van de wil van de Vader (Matteus 7:21). In dat opzicht zijn zij te vergelijken met Israel dat bleef volharden in de boosheid i.p.v. op te houden met het kwade te doen en God te gaan gehoorzamen. Hun zijn zij die in hun geloof een emotionele roes zoeken en wiens aanbidding bestaat uit de bevrediging van hun vleselijke ik.

Hoe vele kerken zijn er niet die zeggen dat een belijdenis van je lippen voldoende is om behouden te worden. Gehoorzaamheid is volgens hen niet nodig. Het zijn dezen die geen acht geven op de woorden “Weet gij niet, dat gij hem, in wiens dienst gij u stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoorzamen als slaven, hetzij dan van de zonde tot de dood, hetzij van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid? Maar Gode zij dank: gij waart slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die u overgeleverd is; en, vrijgemaakt van de zonde, zijt gij in dienst gekomen van de gerechtigheid” Romeinen 6:16-18. Het zijn zij die tegen de wil van de Vader in leren dat je in de zonde mag blijven wandelen omdat er genade is (Romeinen 6:1-2). En dan praten we nog niet over de kerken die dit niet zo leren, maar waar men wel zo leeft.

Het zijn de mensen die Gods Wil niet zo hoog inschatten en zeggen dat het doel de middelen heiligt. Het is voor hen voldoende om God te aanbidden op een wijze die hen welgevallig is, i.p.v. hoe God het ons vraagt in zijn Woord. Ze kennen de woorden van Paulus niet die zeggen “Het is toch niet, zoals men van ons lastert en sommigen ons laten zeggen: Laten wij het kwade doen, opdat het goede eruit voortkome? Het oordeel over dezen is welverdiend” Romeinen 3:8.

Ze zijn met vele

Deze ongehoorzame belijders van Jezus beweren in Jezus Naam te hebben geprofeteerd, boze geesten te hebben uitgedreven, vele krachten te hebben gedaan. In wiens naam ze deze dingen ook maar hebben gedaan, hetzij door Christus, hetzij door de satan, ze waren van zichzelf overtuigd dat Jezus hen nabij was. Ze geloofden dat Jezus hun Heer was en dat Hij hun de kracht heeft gegeven om deze dingen te doen.

Dit laat zien dat het verkeerd is om je vertrouwen te stellen in wonderen en tekenen i.p.v. Gods Woord. Jezus vertrouwde Zichzelf niet toe aan zulken, omdat de harten er niet op zijn gesteld om gehoorzaam te zijn (vgl Johannes 2:23-25). Zij denken dat het bewerken van tekenen en wonderen een garantie is dat God goedkeurt wat men uitwerkt. Kijk naar de vleselijke Korintiërs die in geen enkele genadegave tekort kwamen (1 Korintiërs 1:7), maar die leefden als vleselijke en onmondigen in Christus (1 Korintiërs 3:1-3). Hun leven en hun geloof was niet in overeenstemming met de wil van de Vader en Paulus waarschuwde hen dat ze niet goed bezig waren (1 Korintiërs 4:14-21). Was het feit dat zij geestelijke gaven konden uitwerken een bewijs van hun trouw aan God? Absoluut niet! Paulus gaf hen de raad om zijn voorbeeld te volgen: “Neen, ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang, om niet, na anderen gepredikt te hebben, wellicht zelf afgewezen te worden” 1 Korintiërs 9:27. Hij zei hen “Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal. Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette, maar ik had de liefde niet, ik ware niets. Al ware het, dat ik al wat ik heb tot spijs uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om te worden verbrand, maar had de liefde niet, het baatte mij niets” 1 Korintiërs 13:1-3.

Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij


Als we ons oordeel zouden baseren op het enthousiasme en de gewilligheid om Jezus te belijden, dan zouden we moeten concluderen dat veel mensen de meest loyale volgelingen van Jezus zijn. We zouden hen kennen als mensen die zichzelf verzekerden met de woorden ‘jij bent een kind van God’, ‘jij bent in Gods handpalm geschreven en niemand kan je uit Zijn hand roven’, ‘jij bent eens gered voor altijd, het maakt niet uit hoe je leeft want alles is genade’, … . Hoe vernederend en ontnuchterend zal het niet voor deze mensen zijn wanneer Jezus hen zal zeggen “Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid” Matteus 7:23. Die gedachte moet ons wakker schudden, wanneer wij onszelf niet willen onderwerpen aan de wil van de Vader. Jezus zal dezen beoordelen naar hun werken en niet naar hun lippendienst. Dit is hoe we trouwe discipelen van ontrouwe discipelen kunnen herkennen. Niet door hoe vaak ze naar de samenkomst ze komen, of hoeveel ze over Jezus praten tegenover anderen, of hoe mooi ze wel niet geestelijke liederen kunnen zingen, of met hoe vele ze wel niet zijn in hun samenkomsten, … . We kunnen ze herkennen door hoe ze zich onderwerpen aan Gods Wil.

Conclusie

Zonde brengt scheiding tussen de mens en God (Jesaja 59:1-2), Gods genade verzoent onze zonden (Efeziërs 2:1-10). We moeten geen grootse dingen doen, dat heeft God al voor ons gedaan. Wij moeten de wil van de Vader doen en de zonde achter ons laten. We kunnen onszelf misleiden zoals de Korintiërs dat deden door vleselijk te blijven denken en handelen, maar vergeet niet dat Paulus hen zei “Laat niemand zichzelf misleiden!” 1 Korintiërs 3:18. Sommige mensen geloven de leugens die ze zichzelf hebben wijsgemaakt. “En weest daders des woords en niet alleen hoorders: dan zoudt gij uzelf misleiden” Jacobus 1:22. Daders van het Woord zijn zij die het Woord van God horen en zich daaraan onderwerpen, ze gaan doen waartoe het Woord oproept. En dit behoort zo te blijven totdat men sterft (Kolossenzen 1:21-23; Hebreeën 3:12-14). Veel kerkbezoekers hebben zichzelf een vals gevoel van gerustheid gegeven en hun leven gaat richting hel terwijl ze denken naar de hemel te gaan. Dit geldt voor hen die tot het Lichaam van Christus behoren en leven zoals de Korintiërs, alsook voor hen die nooit tot het Lichaam zijn toegevoegd omdat ze een ander evangelie zijn nagevolgd.

2 Korintiërs 13:1-5.

Stel uzelf de vraag of jij alles doet in overeenstemming met de wil van de Vader? Onderzoek uzelf als jij in zonde leeft en jezelf hebt wijsgemaakt dat uw leven met God in orde is? Weet dan ook wat Jezus' antwoord zal zijn op de dag des oordeels.


Vorige