Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Hebreeën les 10

In de negende les kwam de schrijver tot de hoofdzaak van zijn onderwerp. Jezus Christus is een hogepriester die zijn dienst verricht in de ware tabernakel in de hemel terwijl Hij gezeten is aan de rechterzijde van de troon van de Vader. Op aarde zou Christus geen priester kunnen zijn gezien de wet er reeds had aangeduid. Jezus is dan ook de middelaar van een beter verbond dat op betere beloften berust. Het eerste verbond was niet onberispelijk, daardoor werd er plaats gezocht voor een Tweede Verbond. Dat Nieuwe Verbond is niet zoals het verbond dat God met Israel maakte toen Hij hen uit Egypte leidde. Het is een verbond dat gebaseerd is op het kennen van God en het hebben van een relatie met God. Daar waar het Oude Verbond de zonden niet kon wegnemen, kan het Nieuwe Verbond de zonden vergeven.

Het heiligdom op aarde onder het Oude Verbond en in de hemel onder het Nieuwe Verbond

Nu had ook wel het eerste verbond bepalingen voor de eredienst en een heiligdom voor deze wereld. Want er was een tent ingericht, de voorste, waarin de kandelaar en de tafel met de toonbroden stonden; deze werd het heilige genoemd;  en achter het tweede voorhangsel was een tent, genaamd het heilige der heiligen, met een gouden reukofferaltaar en de ark des verbonds, rondom met goud overtrokken, waarin zich bevonden een gouden kruik met het manna, de staf van Aaron, die gebloeid had, en de tafelen des verbonds; daarboven waren de cherubs der heerlijkheid, die het verzoendeksel overschaduwen; hierover kunnen wij nu niet in bijzonderheden treden” Hebreeën 9:1-5.

Ook het eerste verbond had bepalingen voor de eredienst en het had een heiligdom voor deze wereld. Dat was de tabernakel (Exodus 25-31, 35-40). In 8:2 verwees de schrijver reeds naar ware tabernakel in de hemel. Het contrast tussen de aardse en de hemelse tabernakel gaat hij nu verder uitwerken.

Onder het eerste verbond was er een tent ingericht waarin het voorste gedeelte een kandelaar en de tafel met de toonbroden stonden. Deze ruimte werd het heilige genoemd. De gouden kandelaar was de enige verlichting gezien er geen ramen waren (Exodus 25:31-39; 37:17-24). Toen Salomo de tempel bouwde waren er tien kandelaren (1 Koningen 7:49). De tafel was gemaakt van acaciahout en belegd met goud (Exodus 25:23-30). Er waren vier gouden ringen aan zodat de tafel met draagstokken kon worden verplaatst. Er stonden ook schotels, schalen, kommen en kannen op. Op de tafel lagen ook de twaalf toonbroden verdeeld over twee stapels. Deze stonden voor de twaalf stammen van Israel en moesten elke sabbat opnieuw worden gemaakt (Exodus 25:30; Leviticus 24:5-9; Numeri 4:7). Dit is het brood dat koning David at in 1 Samuel 11:4-6 (vgl Matteus 12:1-8).

Achter het tweede gordijn was een tent die het heilige der heilige werd genoemd (Exodus 26:31-35). Dit gordijn stond symbool voor de scheiding tussen de zondige mens en God. Dit gordijn scheurde van boven naar beneden toen Jezus stierf (Matteus 27:51). In het heilige der heilige stonden een gouden reukofferaltaar en de ark van het verbond dat met goud was overtrokken. In de ark stond ook een gouden kruik met het manna, de staf van Aäron die gebloeid had en tafelen van het verbond. Bovenop de ark stonden twee cherubs die het verzoendeksel overschaduwden.

Het gouden reukofferaltaar stond voor de ark. Dit altaar stond niet achter het gordijn in het heilige der heilige, maar gezien zijn functie wordt hij door de schrijver benoemd als een onderdeel van het heilige der heilige (Exodus 40:5; 1 Koningen 6:22). We kunnen ons goed inbeelden hoe de rook van het altaar de hele tabernakel vulde en zo voor Gods aangezicht kwam. De ark des verbonds was ook gemaakt van acaciahout en belegd met goud (Exodus 25:10-22). Ook deze had gouden ringen voor draagstokken, maar de stokken mochten er niet uit worden verwijderd. De gouden kruik met manna bevond zich in de ark tot een getuigenis voor de toekomende geslachten (Exodus 16:32-35). Ook de bloeiende staf van Aäron lag in de ark. Deze staf moest duidelijk maken dat het priesterschap aan Aäron en zijn nageslacht toebehoorde, als een teken voor de wederspannigen die morden tegen Mozes en Aäron (Numeri 17:1-13). De andere Levieten stonden in dienst van Aäron en moesten hun plicht in de tabernakel vervullen zonder te willen naderen tot het heilige der heilige (Numeri 18:1-7). De tafelen des verbonds die God aan Mozes gaf, lagen ook in de ark des verbonds (Exodus 25:16,21; Deuteronomium 10:1-5; 1 Koningen 8:9). Op de ark lag een deksel met daarop twee cherubs der heerlijkheid (Exodus 25:17-22; vgl Ezechiël 10:4-5). God sprak van tussen de cherubs met Mozes en later de hogepriesters over alles wat hij de Israelieten moest gebieden (Leviticus 16:2). De cherubs overschaduwden het verzoendeksel, maar over de dingen die hij net heeft opgenoemd wil de schrijver nu niet in bijzonderheden treden. Hij heeft deze beschrijving van de aardse  tabernakel gegeven als inleiding op hetgeen hij wil zeggen over de grote verzoendag van het Oude Verbond.

Tijdelijke rituelen van het Oude Verbond

Dit was dan aldus ingericht, en de priesters kwamen bij het vervullen van hun diensten voortdurend in de voorste tent,  maar in de tweede alleen de hogepriester, eenmaal in het jaar, niet zonder bloed, dat hij offerde voor zichzelf en voor de zonden door het volk in onwetendheid bedreven. Daarmede gaf de Heilige Geest te kennen, dat de weg naar het heiligdom nog niet openlag, zolang de eerste tent nog bestond. Dit was een zinnebeeld voor de tegenwoordige tijd, in zoverre gaven en offers gebracht werden, die niet bij machte waren hem, die God daarmede dient, voor zijn besef te volmaken, daar zij met hun spijzen en dranken en onderscheiden wassingen slechts bepalingen voor het vlees zijn, opgelegd tot de tijd van het herstel” Hebreeën 9:6-10.

De aardse tabernakel was aldus ingericht, en de priesters kwamen bij het vervullen van hun diensten voortdurend in de voorste tent. Zo moesten zij dagelijks de verlichting verzorgen (Exodus 27:20-21) en de twaalf toonbroden elke sabbat vervangen (Leviticus 24:5). Ook brandden zij ’s morgens en ’s avonds een reukwerk op het altaar (Exodus 30:7-8). In de tweede tent echter mocht alleen de hogepriester éénmaal per jaar komen. Maar hij mocht er niet binnengaan zonder bloed dat hij eerst voor zichzelf offerde en voor de zonden van het volk die ze in onwetendheid hadden gedaan (Leviticus 16:12-16). Deze dag wordt de grote verzoendag genoemd.

Doordat de Heilige Geest deze rituelen op deze wijze aan Mozes geopenbaard had, gaf Hij te kennen dat de weg naar het heiligdom nog niet openlag zolang de eerste tent bestond. De tempel en haar omgeving bestond immers uit verschillende departementen. Het uiterste deel was open voor iedereen. Het tweede deel was enkel open voor Joden, inclusief de vrouwen. Vervolgens was er een deel waar enkel de Joodse mannen mochten komen. Dan had je de priesters die enkel in het heilige mochten komen en als laatste de hogepriester die enkel in het heilige der heilige mocht komen. Het heilige der heilige stond voor directe toegang tot God en zolang de eerste tent nog bestond, was er voor het volk geen directe toegang tot God.

Deze eerste tent staat symbool voor het hele oudtestamentische tijdperk en is een les voor de tegenwoordige tijd. De gaven en offers die gebracht werden, maakten duidelijk dat God niet toegankelijk was voor de gewone Israeliet. Ook de noodzaak voor het herhalen van de offers laat zien dat ze niet bij machte waren om hem die God dient, voor zijn besef te volmaken. De oudtestamentische spijzen (Exodus 13:6-10; Leviticus 20:25), dranken (Leviticus 10:8-9; Numeri 6:2-4) en wassingen (Exodus 30:17-21; Leviticus 6:27) waren slechts opgelegde bepalingen voor het vlees, tot de tijd van het herstel (vgl Galaten 3:23-25; Kolossenzen 2:16-23).

Christus, Hogepriester van een grotere en meer volmaakte tabernakel

Maar Christus, opgetreden als hogepriester der goederen, die gekomen zijn, is door de grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping,” Hebreeën 9:11.

In tegenstelling tot de rituelen van het Oude Verbond, is Christus opgetreden als een hogepriester van goede dingen die reeds gekomen zijn. Deze goede dingen bevatten de vele zegeningen die God in Christus aan de gelovigen heeft gegeven. Een toegang tot de Vader (10:19) en de vergeving van zonden (9:26) en een beter heiligdom (9:24). Christus is dat beter heiligdom in de hemel binnengegaan om voor het aangezicht van God te verschijnen. Een tabernakel niet met handen gemaakt, niet van deze schepping (vgl Markus 14:58). Paulus spreekt van het gebouw in de hemelen dat niet met handen is gemaakt, een eeuwig huis (2 Korintiërs 5:1). Ook de doop in water wordt beschreven als een besnijdenis die niet het werk van mensenhanden is (Kolossenzen 2:11-13) in contrast met de besnijdenis van het Oude Verbond (Efeziërs 2:11).

Christus verwierf eeuwige verlossing

en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf. Want als reeds het bloed van bokken en stieren en de besprenging met de as der vaars hen, die verontreinigd zijn, heiligt, zodat zij naar het vlees gereinigd worden,  hoeveel te meer zal het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft, ons bewustzijn reinigen van dode werken, om de levende God te dienen?” Hebreeën 9:12-14.

Christus is niet alleen betere tabernakel binnengegaan dan die van het Oude Verbond. Hij is er ook niet binnengegaan met het bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed. Ook is Hij er niet jaarlijks binnengegaan zoals de hogepriester van het Oude Verbond, maar Hij is eens voor altijd het heiligdom binnengegaan. Daardoor heeft Hij een eeuwige verlossing verworven. Dit door de kwaliteit van Zijn offer.

Als reeds het bloed van bokken en stieren (Leviticus 16:3-15) en de besprenging met de as der vaars (Numeri 19:9,17-18) hen die verontreinigt zijn, heiligt naar het vlees, hoeveel te meer zal dan het bloed van Christus ons bewustzijn reinigen van dode werken om de levende God te dienen? De oudtestamentische offers konden de geestelijke verontreiniging niet wegnemen. Christus’ offer voor de zonden kon dat wel omdat Hij Zichzelf door de eeuwige Geest als een smetteloos offer heeft gebracht. Enkel Jezus’ bloed kon dit bewerken doordat Hij eeuwig leeft (vgl 1 Johannes 1:7). De oudtestamentische offers moesten smetteloos zijn (vgl Leviticus 1:3; 3:1), Jezus’ offer was als van een onberispelijk en vlekkeloos lam (1 Petrus 1:19). Het was een spontaan en gewillig offer. Hij koos ervoor om zijn leven af te leggen voor de zonden van de mensen (Johannes 10:17). Christus’ offer maakt het mogelijk om het bewustzijn te reinigen van dode werken, zodat de mens de levende God kan dienen. Dode werken kunnen de levende God niet dienen (vgl Hebreeën 6:1). Er moet eerst een reiniging hebben plaatsgevonden!



Vorige