Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Hebreeën les 13

In de twaalfde les zagen we hoe het Oude Verbond slechts een schaduw was van het Nieuwe Verbond. Het oude was niet in staat om hen die daartoe toetreden te volmaken, omdat het bloed van bokken en stieren de zonden niet kon wegnemen. Christenen daartegen zijn eens voor altijd geheiligd door het offer van Jezus’ lichaam. Christus was het ware offer waarin God welbehagen had. Hij is een Hogepriester die zit aan de rechterhand van de Vader sinds Hij het offer voor de zonden heeft gebracht. Daar wacht Hij totdat Zijn vijanden worden gemaakt tot een voetbank voor Zijn voeten. Ook God getuigde bij monde van Jeremia dat er een Nieuw Verbond zou komen, dat anders was dan het verbond dat God met Israel had gemaakt. In dat Nieuwe Verbond zouden de wetten in het hart worden gelegd en de zonden niet meer herdacht.

Wij hebben toegang tot de Vader door Jezus’ bloed

Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, zijn vlees, en wij een grote priester over het huis Gods hebben, laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water” Hebreeën 10:19-22.

Eerder had de schrijver al aangegeven dat Jezus een Hogepriester is, die de hemelen is doorgegaan (Hebreeën 4:14-16), waar Hij voor Gods aangezicht is verschenen (Hebreeën 9:8,12,24-25). Daarom hebben christenen volle vrijmoedigheid om het heiligdom in te gaan door Jezus’ bloed langs de nieuwe en levende weg die Christus heeft ingewijd. Dit heeft Hij door Zijn bloed ingewijd (Hebreeën 9:18), in Zijn vlees. In Hebreeën 6:19-20 zagen we dat Jezus een voorloper is voor ons omdat Hij tot binnen het voorhangsel is gegaan, dat is de hemelse tabernakel. Omdat Christus zo een grote priester over Gods huis is (vgl 1 Timoteus 3:15; 1 Petrus 4:17), daarom moeten christenen Christus navolgen in hetgeen Hij hen is voorgegaan. Ze moeten toetreden met een waarachtig hart in de volle verzekerdheid van het geloof. Hun harten moeten oprecht en puur zijn, het mag niet slechts uiterlijke dienstbaarheid zijn. Zij die rein van hart zijn, zullen God zien (Matteus 5:8). In de volle verzekerdheid van het geloof moet duidelijk maken dat er een diep vertrouwen moet zijn in Gods redding door Jezus. Niet slechts een emotioneel gevoel dat op omstandigheden is gebaseerd. Met een hart dat door besprenging is gezuiverd van besef van kwaad en met een lichaam dat gewassen is met zuiver water. In Hebreeën 9:13 werden we verteld hoe de besprenging met de as der vaars hun reinigde die naar het vlees waren verontreinigd. Dit beeld wordt nu gebruikt om de reiniging van zonden door Christus’ bloed onder het Nieuwe Verbond mee te omschrijven. Zijn bloed heeft het hart gezuiverd van besef van kwaad. Deze reiniging heeft plaatsgevonden toen het lichaam werd gewassen met zuiver water zoals Ezechiël profeteerde (Ezechiël 36:25-26). Dit is duidelijk een verwijzing naar de doop door onderdompeling in water in de naam van Jezus (Handelingen 2:38; 22:16; Romeinen 6:4; Kolossenzen 2:12; 1 Petrus 3:21). Het is een bad van vernieuwing (Titus 3:5), waarin de gemeente is geheiligd en gereinigd (Efeziërs 5:25-27), waardoor zij gerechtvaardigd zijn door Jezus’ Naam (1 Korintiërs 6:11).

Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij, die beloofd heeft, is getrouw. En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken. Wij moeten onze eigen bijeenkomst niet verzuimen, zoals sommigen dat gewoon zijn, maar elkander aansporen, en dat des te meer, naarmate gij de dag ziet naderen” Hebreeën 10:23-25.

Er wordt dus opgeroepen om de belijdenis van hetgeen zij hopen onwankelbaar vast te houden. Ze hebben eens hun geloof beleden toen ze werden gedoopt (vgl 1 Timoteus 4:12) en dat mogen ze niet prijsgeven (vgl Hebreeën 3:6,14). Want de belofte van God van eeuwige rust, is een belofte waarop ze kunnen vertrouwen (Hebreeën 4:1-2). God liegt niet (Hebreeën 6:18; Titus 1:2), en ook al twijfelen veel ongelovigen aan Zijn woord, toch moeten de christenen erop blijven vertrouwen (vgl 2 Petrus 3). Gods trouw moet hen ertoe aanzetten om op elkaar acht te geven dat niemand afvalt van de levende God door een boos, ongelovig hart te hebben omdat ze hebben toegegeven aan de misleiding van de zonde (Hebreeën 3:12-13). Ze moeten elkaar daarom aanvuren tot liefde en goede werken. Liefde voor wat waar en goed is en goede werken die door God tevoren zijn bepaald (Efeziërs 2:10; 2 Tessalonissenzen 2:10). Goede werken staan tegenover de dode werken van het vlees waarin wij wandelden en leefden voordat wij Christus kenden (Hebreeën 9:14). Dode werken zijn naar des mensen gevoel en wil en zijn niet gebaseerd op Gods Woord. Goede werken zijn naar Gods wil gebaseerd op Zijn Woord. Het zijn de dingen waarin de christen volijverig behoort te zijn (Titus 2:14). Daarom mogen christenen hun eigen bijeenkomsten niet verzuimen, d.i. nalaten. Een christen behoort omgang te hebben met een plaatselijke groep en zich daaraan verbinden. Anders kan er immers geen sprake zijn van een eigen bijeenkomst (vgl 1 Korintiërs 11:17; Jakobus 2:2; Handelingen 20:7). Sommige van de Hebreeërs hadden er de gewoonte van gemaakt om hun eigen bijeenkomst niet bij te wonen. Daarom moesten ze elkaar aansporen om trouw te blijven en dat des te meer naarmate ze de dag zien naderen. De ‘dag’ lijkt me te verwijzen naar de tweede komst of parousia van Jezus (1 Tessalonissenzen 3:13). Dit is de dag waartoe ze in de brief worden opgeroepen om naar uit te kijken (Hebreeën 3:6,14; 4:8; 6:11; 9:28). Maar het zou ook kunnen verwijzen naar de komende verwoesting van Jeruzalem in 70 na Christus zoals Jezus had voorspeld in Matteus 24:1-35. De komst van Jezus’ oordeel over Jeruzalem zou gepaard gaan met zichtbare tekenen zoals ook Jezus zegt in Lukas 21:20.

Wanneer we opzettelijk zondigen

Want indien wij opzettelijk zondigen, nadat wij tot erkentenis der waarheid gekomen zijn, blijft er geen offer voor de zonden meer over, maar een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur, dat de wederspannigen zal verteren” Hebreeën 10:26-27.

De reden waarom ze hun samenkomsten niet mochten verzuimen, is omdat ze zich terug zouden kunnen overgeven aan de zonde. Het kan leiden tot afval van God (Hebreeën 3:12-14). Als ze Jezus en Zijn hoop kwijtraken, is alles voor hun verloren. De schrijver spreekt in de wij-vorm, waarbij hij zichzelf ook waarschuwt. Het zijn ‘wij’ de deel hebben gekregen aan Christus (3:14), die tot de rust ingaan en die tot het geloof gekomen zijn (4:3), die Jezus als hogepriester hebben (4:14), die het eerste onderwijs aangaande Christus al hebben gekregen en moeten laten rusten (6:1), die tot God de toevlucht genomen hebben (6:18), die eens voor altijd geheiligd zijn door Jezus ‘ offer (10:10), die een hart hebben dat gezuiverd is van besef van kwaad (10:22), die te doen hebben met geloof dat de ziel behoudt (10:39), die door God worden getuchtigd opdat zij deel verkrijgen aan Zijn heiligheid (12:10), die een onwankelbaar Koninkrijk ontvangen (12:28), die met vertrouwen kunnen zeggen dat God hun helper is (13:6) en die hier geen blijvende stad hebben, maar de toekomstige zoeken (13:14). Het zijn dus christenen en niet verloren zondaren die nog geen vergeving hebben ontvangen. Het gaat ook niet over mensen die denken dat ze christen zijn, maar het eigenlijk niet zijn, zoals blijkt uit de juist genoemde verzen.

Wanneer een christen opzettelijk zondigt, nadat hij tot erkentenis van de waarheid is gekomen, dan blijft er geen offer voor de zonden meer over. Het kennen van de waarheid wordt niet slechts bedoeld in het verstandelijk kennen van Jezus en Zijn offer, maar het deelhebben aan Jezus en Zijn offer (vgl Titus 1:1; Kolossenzen 1:9-10; 1 Timoteus 2:4). In het Oude Verbond werd er reeds een onderscheid gemaakt tussen een opzettelijke en onopzettelijke zonde (Numeri 15:22-31). In beide gevallen wordt er een gebod van God overtreden, alleen is de intentie verschillend. In het eerste geval wordt God veracht met voorbedachte rade en in het tweede geval doet men het onbewust. Wanneer een christen opzettelijk zondigt, dan is er geen vergeving meer mogelijk maar een vreselijk uitzicht op Gods oordeel en de felheid van een vuur dat de wederspannigen zal verteren. Daar waar ze eerst Jezus volgden, zijn ze nu weerspannig geworden aan Hem! Het mag duidelijk zijn dat dit niet zomaar gebeurd bij de eerste de beste overtreding, want dan kan geen enkel mens behouden worden. Er is namelijk zonde die je doet zonder na te denken, of uit onkunde of zwakheid (vgl Jakobus 5:19-20).Vergelijk het met Israel ten tijde van de laatste koning van Juda, nl Sedekia (2 Kronieken 36:11-16). God zond profeet op profeet om hen te waarschuwen dat ze verkeerd bezig waren, maar ze bespotten hen en verachtten Gods woorden totdat geen herstel meer mogelijk was. Gelovigen kunnen dingen doen die God niet wil vergeven (vgl 2 Koningen 24:3-4; 2 Petrus 2:19-22;1 Johannes 5:16-17). God zal niet nog eens een offer voorzien voor zulken, zoals eerder al de waarschuwing werd gegeven in Hebreeën 6:4-8! Het heeft geen zin om te gaan bepalen wie wel en wie niet opzettelijk heeft gezondigd, laat dat aan God over. De christen moet hen die in zonde leven in aller tegenwoordigheid bestraffen (1 Timoteus 5:20), dan zal wel duidelijk worden als men wil luisteren en zich bekeren of niet .

Indien iemand de wet van Mozes terzijde heeft gesteld, wordt hij zonder mededogen gedood op het getuigenis van twee of drie personen. Hoeveel zwaarder straf, meent gij, zal hij verdienen, die de Zoon van God met voeten heeft getreden, het bloed des verbonds, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht en de Geest der genade gesmaad heeft? Want wij weten, wie gezegd heeft: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden! En wederom: De Here zal zijn volk oordelen. Vreselijk is het, te vallen in de handen van de levende God!” Hebreeën 10:28-31.

De vergelijking wordt gemaakt met het terzijde stellen van de wet van Mozes. Wie dat deed, werd zonder medelijden gedood op het getuigenis van twee of drie personen. Er moest niet worden gerekend op een mildere straf. Als dat onder het Oude Verbond reeds het geval was, hoeveel te meer zal hij die de Zoon van God met de voeten heeft getreden, dan verdienen? Die het bloed van het verbond waardoor hij geheiligd was, onrein geacht en de Geest der genade gesmaad heeft? Het Nieuwe Verbond is in alle opzichten beter dan het Oude. Daarom zal ook de straf voor het overtreden onder het Nieuwe des te zwaarder zijn dan het Oude. Het gaat over christenen die leven en handelen uit arrogantie alsof ze Jezus en Zijn bloed niet nodig hebben en het als alledaags of zelfs als onheilig beschouwen. Het gaat over christenen die de Geest van de genade gesmaad hebben, d.i. krenken, beledigen. Zoals de Joden deden toen ze herhaaldelijk en opzettelijk het werk van Gods Geest toeschreven aan de duivel (Markus 3:28-30). Voor de christenen die zo leven en handelen gelden de woorden “Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden” (vgl Deuteronomium 32:35; Romeinen 12:19). God laat niet met Zich spotten, Hij zal zijn volk oordelen. En zij die schuldig staan hebben alle reden om te beven voor de woorden dat het vreselijk is om te vallen in de handen van de levende God (vgl 1 Petrus 4:17).

Geef uw vrijmoedigheid niet prijs

Herinnert u de dagen van weleer, toen gij, na verlicht te zijn, zo menigmaal lijden doorworsteld hebt, hetzij zelf een schouwspel van smaad en verdrukking, hetzij deelnemende aan het lot van hen, die in zulk een toestand verkeerden. Want gij hebt met de gevangenen mede geleden en de roof van uw bezit blijmoedig aanvaard, want gij wist, dat gijzelf een beter en blijvend bezit hebt” Hebreeën 10:32-34.

Ze moesten terugdenken aan de tijd dat ze pas verlicht waren, d.i. toen ze pas christen werden (vgl Hebreeën 6:4, 1 Petrus 2:9). Toen hebben ze meerdere keren geleden om Jezus’ Naam (vgl 2 Timoteus 3:12; 1 Petrus 4:4). Ze zijn een schouwspel geweest van smaad en verdrukking. Ze werden beschimpt, gelasterd, vals beschuldigd, mishandeld, gevangen genomen, hun bezittingen vernield, … (vgl Matteus 5:11-12; Handelingen 7:58; 12:1). Zij namen ook deel aan het lot van hen die deze dingen meemaakten. Zij leden mee met de gevangenen en aanvaardden de roof van hun bezittingen blijmoedig omdat zij wisten dat zij een beter en blijvend bezit hadden in de hemelen (11:16,35). Hoe goed is het niet om te lijden voor Jezus en om mee te lijden met anderen voor Christus! Hoe goed is het niet om te leven in het geloof dat het aardse slechts tijdelijk is!

Geeft dan uw vrijmoedigheid niet prijs, die een ruime vergelding heeft te wachten. Want gij hebt volharding nodig, om, de wil van Gods doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is. Want nog een korte, korte tijd, en Hij, die komt, zal er zijn en niet op Zich laten wachten, en mijn rechtvaardige zal uit geloof leven; maar als hij nalatig wordt, dan heeft mijn ziel in hem geen welbehagen. Doch wij hebben niets van doen met nalatigheid, die ten verderve leidt, doch met geloof, dat de ziel behoudt” Hebreeën 10:35-39.

De Hebreeërs mochten hun vrijmoedigheid tegenover Jezus en het Nieuwe Verbond niet prijsgeven, want er stond hun een ruime vergelding te wachten. Ze mochten niet opgeven, ze hadden volharding nodig om te verkrijgen wat God heeft beloofd, n.l. de goddelijke rust (4:1) en een onwankelbaar Koninkrijk (12:28). Maar dit eeuwige leven krijgen ze alleen als ze Gods wil doen totdat Jezus terugkomt (vgl 1 Johannes 2:25; Matteus 24:44-51).

Om deze gedachte kracht bij te zetten, citeert de schrijver Habakuk 2:3-4, waaruit duidelijk moet worden dat God komt en niet op Zich laat wachten. De rechtvaardige is diegene die uit geloof leeft, wat impliceert dat hij voortdurend leeft naar Gods wil. Als de rechtvaardige nalatig wordt (d.i. niet meer doen wat je behoort te doen), dan heeft Gods ziel geen welbehagen in hem. Net als in Hebreeën 6:9 geeft de schrijver blijk van zijn vertrouwen in hun geloof na hen ernstig te hebben gewaarschuwd. Daarom zegt hij hier ook weer dat hij gelooft dat ze niets te maken hebben met nalatigheid die naar het verderf leidt, maar dat ze te maken hebben met geloof dat de ziel behoudt. Een nalatig christen kan niet behouden worden (vgl Romeinen 2:7; Jakobus 1:3-4; Openbaring 3:10).


Vorige