Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Hebreeën les 20

 

In de negentiende les zagen we dat God zijn kinderen tuchtigt. De tuchtiging die de gelovigen meemaakten moesten hen doen inzien dat zij zonen van God waren en geen bastaards? Gods tuchtiging doet een mens leven, opdat wij daardoor deel verkrijgen aan Zijn heiligheid. Toch lijkt tucht op het moment zelf geen vreugde maar smart te brengen. Doch later brengt het hen die erdoor geoefend zijn de vreedzame vrucht van gerechtigheid. Daarom moeten ze volharden in de verdrukking en niet onverschillig worden als Esau die voor een kortstondig aards genot zijn eerstgeboorterecht verkocht. Toen hij later toch de zegen wilde beërven werd hij afgewezen; Zelf de tranen van berouw konden hem niet meer helpen.

Gij zijt niet genaderd tot de berg Sinaï

Want gij zijt niet genaderd tot een tastbaar en brandend vuur, tot donkerheid, duisternis en stormwind, tot het geklank van een bazuin en tot het geluid van een stem, bij het horen waarvan zij verzochten, dat niet verder tot hen gesproken werd; want zij konden dit bevel niet dragen: Zelfs als een dier de berg aanraakt, zal het worden gestenigd. En zo ontzaglijk was het verschijnsel, dat Mozes zeide: Ik ben enkel vreze en beving” Hebreeën 12:18-21.

De christenen moesten beseffen dat zij niet genaderd zijn tot datgene waartoe het volk van Israel was genaderd. In Exodus 19:16-19 en 20:18-21 lezen we hoe indrukwekkend Gods verschijning was op de berg Sinaï. Daar naderde het volk tot de berg om naar God te luisteren (vgl Hebreeën 4:16; 7:25; 10:22; 11:6). Het was een tastbare berg waartoe zij naderden. “Deze woorden heeft de Here tot uw gehele gemeente gesproken op de berg, uit het midden van het vuur, de wolk en de donkerheid, met luider stem, en Hij voegde daaraan niets toe; Hij schreef ze op twee stenen tafelen en gaf mij die. Toen gij nu de stem hoordet uit het midden van de duisternis, terwijl de berg stond in een brand van vuur, naderdet gij tot mij, al de hoofden uwer stammen en uw oudsten, en gij zeidet: Zie, de Here, onze God, heeft ons zijn heerlijkheid en zijn grootheid getoond, en zijn stem hebben wij gehoord uit het midden van het vuur; op deze dag hebben wij gezien, dat God spreekt met een mens, en dat deze toch in leven blijft. Maar nu, waarom zouden wij sterven? Want dit grote vuur zal ons verteren; als wij nog langer de stem van de Here, onze God, horen, zullen wij sterven. Want welke sterveling is er, die de stem van de levende God heeft horen spreken uit het midden van het vuur, zoals wij, en die in leven is gebleven? Nader gij en hoor alles wat de Here, onze God, zegt, en breng gij dan alles aan ons over wat de Here, onze God, tot u spreekt; dan zullen wij het horen en doen” Deuteronomium 5:22-27. De berg stond in vuur, gehuld in duisternis en stormwinden. Gods woorden klonken als bazuingeschal. Gods verschijning was zo indrukwekkend en beangstigend dat het volk niet verder wilde luisteren. Ze waren bang te sterven! Hun zondigheid verbleek in de nabijheid van de Heilige. De grond waarop God verscheen was heilig (vgl Exodus 3:5). Zowel mens als dier die de berg aanraakten, moest ter dood worden gebracht (Exodus 19:12-13), een waarschuwing die door God nog eens wordt herhaald (Exodus 19:21-22). Zelfs Mozes was onder de indruk van het verschijnsel dat hij enkel vreze en beving was. Hoewel we geen uitspraak terugvinden dat Mozes deze woorden sprak bij de berg Sinaï, lezen we in Exodus 19:16 dat al het volk in de legerplaats beefde. Bij andere gebeurtenissen lezen we wel over Mozes angst (Exodus 3:6; Deuteronomium 9:19). Het is in deze indrukwekkende gebeurtenissen dat God de tien geboden aan het volk van Israel openbaart, de oudtestamentische wet van Mozes.

Gij zijt genaderd tot de berg Sion

Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen, en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben, en tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel” Hebreeën 12:22-24.

Christenen zijn genaderd tot de berg Sion, de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem. Nadat het volk Israel de wet had ontvangen, veroverden zij het beloofde land waar David uiteindelijk de stad Jeruzalem tot de centrale plaats van Gods aanbidding maakte. Jeruzalem en Sion zijn in het oude testament twee synoniemen voor Gods woonplaats, de plaats waar Hij aanbeden wordt (vgl Psalm 74:2; Jesaja 8:18). Het is een beeld van het hemelse. Christenen zijn genaderd tot de berg Sion, maar niet de aardse stad, maar het hemelse Jeruzalem. Christenen zijn genaderd tot de plaats waar tienduizendtallen engelen zijn (vgl Deuteronomium 33:2; Psalm 68:18; Daniël 7:10) en tot een feestelijke vergadering van eerstgeborenen die zijn ingeschreven in de hemelen. Eerder verwees de schrijver reeds naar Esau en hoe hij zijn eerstgeboorterecht voor een spijze verkocht. Nu laat hij de christenen weten dat zij genaderd zijn tot feestelijke vergadering en de gemeente van de eerstgeborenen. Gelovigen leven op aarde, maar zijn burgers van een rijk in de hemelen (Lukas 10:20; Filippenzen 4:3). Hun namen zijn opgeschreven in het boek des levens (Openbaringen 3:5). Zij zijn medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God (Efeziërs 2:19). Christenen zijn genaderd tot God, de rechter over allen. God is Diegene voor wie elk schepsel rekenschap zal moeten afleggen (Hebreeën 4:13), Hij zal ieders leven beoordelen en zal recht verschaffen aan hen die onrecht hebben geleden om Zijn Naams wil (1 Petrus 2:23). Mensen sterven eenmaal en worden dan geoordeeld. Zij die Christus tot hun heil verwachten zullen eeuwig leven beërven (Hebreeën 9:27-28). Christenen zijn genaderd tot de geesten der rechtvaardigen die de voleinding bereikt hebben. Dit zijn zij die onder het oude als onder het nieuwe verbond in geloof zijn gestorven (vgl Hebreeën 11:7; Openbaring 6:9-11). Zij zullen bij Jezus wederkomst opgewekt worden in een verheerlijkt lichaam (1 Korintiërs 15:52; 1 Tessalonissenzen 4:14-16). Christenen zijn genaderd tot Jezus de middelaar van een nieuw verbond. Christenen zijn niet genaderd tot Mozes, noch tot het Levitische priesterschap, maar tot Jezus. Jezus is de bemiddelaar van een nieuw verbond. Eerder zagen we al dat dit nieuwe verbond een betere hogepriester heeft (Hebreeën 7;11-14) en niet hetzelfde is als het verbond dat God met het volk Israel heeft gemaakt (Hebreeën 8:6-13). Er heeft een verandering van wet plaatsgevonden (Hebreeën 7:12) Jezus offerde Zichzelf en maakte het daardoor mogelijk dat allen door Hem tot God kunnen naderen. Hij is een eeuwige priester (Hebreeën 7:23-28). Christenen kunnen het heiligdom binnen gaan door Jezus’ bloed (Hebreeën 10:19). Christenen zijn genaderd tot het bloed van de besprenging dat krachtiger spreekt dan het bloed van Abel. Toen Abels rechtvaardige bloed vloeide, schreeuwde het tot God om wraak (Genesis 4:10). Het bloed van Christus dat vloeide op het kruis van Golgotha spreekt krachtiger dan Abels bloed. Christus’ offer was beter en krachtiger. Zijn bloed heeft de vergeving van zonde voor alle mensen mogelijk gemaakt (vgl Matteus 26:28). Op de grote verzoendag onder het oude verbond werden de zonden van het volk verzoend door de besprenging met het bloed van dieren (Hebreeën 9:12-14; 10:22). Onder het nieuwe verbond gebeurt de besprenging niet met het bloed van dieren, maar met het bloed van Christus.

Ziet dan toe dat Gij Hem die spreekt niet afwijst

Ziet dan toe, dat gij Hem, die spreekt, niet afwijst. Want als genen niet ontkomen zijn, toen zij Hem afwezen, die zijn godsspraak op aarde deed horen, hoeveel te minder wij, als wij ons afwenden van Hem, die uit de hemelen spreekt. Toen heeft zijn stem de aarde doen wankelen, doch thans heeft Hij een belofte gegeven, zeggende: Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven. Dit: nog eenmaal, doelt op een verandering der wankele dingen als van iets, dat slechts geschapen is, opdat blijve, wat niet wankel is. Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag,   want onze God is een verterend vuur” Hebreeën 12:25-29.

Gezien deze dingen zo zijn moeten de christenen oppassen dat zij Hem die spreekt, niet afwijzen. De Israelieten zijn er niet mee weggekomen toen zij God afwezen toen Hij Zijn godsspraak op aarde deed horen. Als dat voor hen reeds het geval was voor het mindere oude verbond, hoeveel te groter zullen de consequenties zijn voor ons als wij ons afwenden van Hem die uit de hemelen spreekt. Toen God tot Israel sprak deed zijn stem de aarde wankelen, maar God heeft een belofte gegeven dat hij nog eenmaal niet alleen de aarde maar ook de hemel zal doen beven (Haggai 2:7). De schrijver legt ook uit wat deze profetische woorden van Haggai betekenen. Nog eenmaal verwijst naar een verandering van de wankele dingen, naar dingen die slechts tijdelijk geschapen zijn, opdat datgene wat niet wankel is kan blijven. Eerder maakte de schrijver al een vergelijking tussen het heiligdom dat met handen is gemaakt en het hemelse heiligdom (Hebreeën 9:24). Ook vergeleek hij de huidige zichtbare wereld met de toekomende onzichtbare wereld (Hebreeën 11:1-3). De wet van Mozes, de tabernakel en alles van het oude testament behoort tot het aardse. Het behoort tot datgene dat zal vergankelijk is. Wat Christus heeft gebracht behoort tot de onvergankelijke, hemelse dingen (Hebreeën 9:11,15).

Gezien de christenen een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, hebben zij alle reden om dankbaar te zijn en God te vereren op een wijze dat Hem welbehagelijk is. En dat is dus met eerbied en ontzag. Dit betekent met respect en godvrezendheid want onze God is een verterend vuur (vgl Exodus 24:17). Wie afvalt van het geloof wacht een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur dat de wederspannigen zal verteren (Hebreeën 10:27). God laat niet met zich spotten en zal het niet dulden dat iemand het verbond van Jezus met de voeten treed. De mens heeft geen vrijheid om zelf te bepalen wat hij wel en niet wil doen in dienstbaarheid aan God.

Vorige