Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Hebreeën les 3

In de tweede les gaf de schrijver een eerste waarschuwing om aan te tonen hoe noodzakelijk het is om naar de Zoon te luisteren. Hij heeft dan verder gezegd dat Jezus een mens, een Leidsman, een broeder en een Hogepriester van de mensen is geworden, zodat Hij de mens in staat stelt om over Gods schepping te heersen onder Zijn Koningschap.

Jezus is beter dan Mozes

Daarom, heilige broeders, deelgenoten der hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus, die getrouw is jegens Hem, die Hem heeft aangesteld, evenals ook Mozes getrouw was in geheel zijn huis” Hebreeën 3:1-2.

Daarom is een verwijzing naar hetgeen de schrijver eerder heeft gezegd, nl dat Jezus een Leidsman, broeder en Hogepriester is van de mens om hen met God te verzoenen. Daarom moeten zijn lezers die hij heilige broeders en deelgenoten van de hemelse roeping noemt, hun ogen richten op Jezus. Ze moesten groeien (vgl 1 Petrus 2:2). Broeders werd soms in algemene zin door Joden onder elkaar gebruikt zoals Petrus dat deed op pinksterdag (Handelingen 2:14,29). Maar de Hebreeën schrijver heeft duidelijk Joodse christenen in gedachte, want hij zegt dat zij heilig zijn (vgl Hebreeën 10:10, 29; 13:24) en dat zij deelgenoten van de hemelse roeping zijn. Dit was men niet door als Jood geboren te zijn, maar kan men enkel zijn door de wedergeboorte uit water en Geest (Johannes 3:3-5; 1 Korintiërs 6:11; Romeinen 6:22-23). Israel had een aardse roeping uit het land Egypte naar het beloofde land in Kanaän. Christenen hebben een hemelse roeping uit de slavernij van zonde naar het nieuwe Jeruzalem (vgl Hebreeën 11:16; 12:22; 13:14). De erfenis van de christen is dus het hemelse Jeruzalem, dat is het beloofde land waar God hen naartoe leidt.

Deze Joodse christenen moesten hun ogen dus op Jezus richten, de Apostel en Hogepriester van hun belijdenis. Een apostel is iemand die gezonden is met een boodschap. De hogepriester was de voornaamste van de priesters. Hij was enige die op de grote verzoendag het heilige der heilige mocht binnengaan om een offer op te dragen voor zijn eigen zonden en voor de zonden van het volk. De Joodse christenen moesten Jezus zien voor wie Hij is en wat Hij doet. Ze mochten dat niet vergeten! Jezus is trouw geweest jegens de Vader die Hem heeft aangesteld, evenals Mozes trouw was in zijn hele huis.

Want Hij is zoveel groter heerlijkheid dan Mozes waardig gekeurd, als de bouwmeester hoger eer geniet dan het huis. Want elk huis wordt door iemand gebouwd, maar de bouwmeester van alles is God. Nu was Mozes wel getrouw in geheel zijn huis als dienaar om te getuigen van hetgeen gesproken zou worden, maar Christus als Zoon over zijn huis. Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, tot het einde onverwrikt vasthouden” Hebreeën 3:3-6.

Jezus’ superioriteit over Mozes wordt weergegeven aan de hand van hun positie in het huis. Mozes was een zeer bijzonder iemand in het oude testament (Numeri 12:6-8), voor sommige Joden was hij groter dan alle oudtestamentische profeten en zelfs groter dan de engelen. Maar de schrijver laat weten dat Jezus zoveel meer waardig is gekeurd dan de grote Mozes, zoals een bouwmeester hogere eer krijgt dan zijn bouwsel. Om dan Mozes beter te achten dan Jezus is om van het grotere naar het kleinere te gaan. Mozes was een trouwe dienaar in Gods huis om te getuigen van toekomende dingen die in Christus hun vervulling zouden kennen (Exodus 14:31; Deuteronomium 3:24;  Hebreeën 11:39; Galaten 3:19), maar Christus staat als Zoon over Gods huis (vgl Hebreeën 10:21-22). De schrijver en zijn publiek zijn Gods huis, dit is de gemeente van de levende God (1 Timoteus 3:15). Maar zij zijn Gods huis indien zij de vrijmoedigheid en de hoop tot het einde onverwrikt vasthouden. Ze waren vol vrijmoedigheid om als een christen in een goddeloze wereld te leven en bleven verlangen naar de hoop van het eeuwige leven. Maar dit mochten zij niet verliezen, dit moesten zij stevig vasthouden tot het einde.

De gevolgen van Jezus’ superioriteit over Mozes, een tweede waarschuwing

Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet, zoals bij de verbittering, ten dage van de verzoeking in de woestijn, waar uw vaders Mij verzochten door Mij op de proef te stellen, hoewel zij mijn werken zagen, veertig jaren lang; daarom heb Ik een afkeer gekregen van dit geslacht en Ik heb gezegd: Altijd dwalen zij met hun hart, en zij hebben mijn wegen niet gekend, zodat Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan!” Hebreeën 3:7-11.

Om het punt bij te staan dat ze de vrijmoedigheid en de hoop tot het einde onverwrikt moeten vasthouden, maakt de schrijver de vergelijking met de verbittering in de woestijn. Het is een les van het verleden. Zij die Gods wijsheid en Gods voorzienigheid met Christus als Zoon over Zijn huis in vraag stellen, moeten eens denken aan wat er gebeurde toen Israel Gods leiding in vraag stelde ten tijde dat Mozes een dienaar in Gods huis was.

De generatie Joden aan wie de wet was gegeven en die uit de slavernij van Egypte werd bevrijd, was dezelfde generatie Joden die tegen God rebelleerde en begon te klagen. Zij verhardden hun harten toen God hen Zijn werken liet zien (Psalm 95:6-11). Het was zo bij de Rode Zee (Exodus 14:10-12), bij Mara en Elim (Exodus 15:22-26), in de woestijn van Sin (Exodus 16:1-3), bij Massa en Meriba (Exodus 17:1-7), bij de berg Sinaï (Exodus 32:1-29), bij Tabera (Numeri 11:1-3); bij Kibrot-Hattaäwa (Numeri 11:4-35), bij Kades (Numeri 13:26, 14:1-4). De apostel Paulus maakt een gelijkaardig punt in zijn brief aan de Korintiërs (1 Korintiërs 10:1-11).

Al deze verzoekingen in de woestijn door hen die bevrijdt waren uit de slavernij, maakten dat God een afkeer heeft gekregen van dat geslacht. God werd toornig op hen en spuwde hen uit. God zei van hen dat ze altijd dwaalden met hun harten en dat ze zijn wegen niet hebben gekend. Het was niet dat ze compleet onbekend waren met Gods wegen, maar ze lieten zich niet gezeggen en leiden door Gods wil. Daardoor hebben zij nooit mogen ondervinden wat God voor hen in petto had in het beloofde land en hebben ze dit bijgevolg nooit gekend. Gods toorn werd niet veroorzaakt door één enkel incident, maar een blijvende opstandigheid (Numeri 14:11, 22-23, 43; Deuteronomium 8:2), ze wilden hun eigen wegen bewandelen en keerden zich van Hem af. Het gevolg van hun opstandigheid was dat God zwoor dat zij het beloofde land niet zouden ingaan (Numeri 14:28-35).

Ziet toe, broeders, dat bij niemand uwer een boos, ongelovig hart zij, door af te vallen van de levende God, maar vermaant elkander dagelijks, zolang men nog van een heden kan spreken, opdat niemand van u zich verharde door de misleiding der zonde; want wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden. Als er gezegd wordt: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet zoals bij de verbittering. wie waren het dan, die, hoewel zij de stem gehoord hadden, God verbitterden? Waren dat niet allen, die onder Mozes uit Egypte waren uitgegaan? En van wie heeft Hij een afkeer gehad, veertig jaren lang? Was het niet van hen, die gezondigd hadden en wier lijken in de woestijn lagen? Aan wie anders zwoer Hij, dat zij tot zijn rust niet zouden ingaan, dan aan hen, die ongehoorzaam geweest waren?
Zo zien wij, dat zij niet konden ingaan wegens hun ongeloof.” Hebreeën 3:12-19.

Gezien deze dingen zo waren bij de opstandige generatie Joden die uit de slavernij van Egypte waren bevrijd, moeten de broeders opletten dat ook bij hun niemand een boos en ongelovig hart heeft en daardoor afvalt van de levende God. Zolang men nog van een heden kan spreken moeten ze elkaar dagelijks vermanen dat niemand zich mag verharden door de misleiding van de zonde. Zonde is misleidend, zonde doet je het doel missen.

De schrijver herhaalt dat zij deel hebben gekregen aan Christus indien zij het begin van hun standvastigheid tot het einde blijven vasthouden. Het is niet voldoende om christen te worden, het is ook nodig om christen te blijven. De vele valse leerstellingen ten spijt, is dit niet iets wat automatisch gebeurt. Het vergt geloof en volharding tot het einde, want anders kan men zijn erfenis van het beloofde land verliezen zoals de opstandige generatie Joden in de woestijn (vgl Galaten 5:4; Openbaring 3:11; 2 Johannes 1:8; Hebreeën 10:38).

Wie waren het die God verbitterden hoewel zij Zijn stem gehoord hadden? Dat waren allen die onder Mozes uit Egypte waren bevrijd. Het waren zij van wie God een afkeer heeft gehad, veertig jaren lang. Het was van hen die gezondigd hadden en wiens lijken bijgevolg in de woestijn lagen. Het waren zij die ongehoorzaam waren geweest die Zijn rust niet mochten ingaan (Numeri 14:43). Stel uzelf de vraag welk voordeel de bevrijding uit Egypte hen heeft gebracht? Ze zijn gestorven in de woestijn en zijn het beloofde land niet ingegaan. Zij konden er niet ingaan wegens hun ongeloof, ze waren te bevreesd voor de reuzen van het land ipv te vertrouwen op God (Numeri 12). Hadden ze geloof gehad, dan zouden ze van Gods rust hebben genoten. Het is niet dat het niet in hun macht lag, integendeel!




Vorige