Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Lessen van de splitsing van Israel (22) / 2 Koningen 9:30-10:36

Achazja, zoon van koning Joram van Juda, werd koning in zijn plaats. Hij wandelde echter in de goddeloze wegen van Omri en Achab van Israel, omdat Achazja’s  moeder Atalja een dochter van Achab was. Achazja luisterde naar haar raadgevingen. Achazja trok met Joram  van Israel ten strijde tegen Hazael, koning van Aram bij Ramot in Gilead. Joram werd daar verwond en trok naar Jizreël om te genezen. Achazja kwam hem daar bezoeken. In dezelfde tijd zalft één van de profeten Jehu tot koning over Israel.  Jehu gaat naar Jizreël waar hij eerst Joram doodt en uiteindelijk ook Achazja van Juda. Dit was Gods strafgericht over Israel vanwege haar goddeloosheid. Maar door deze gebeurtenissen was er in Juda geen troonopvolger  meer en kwam er een nieuwe dynastie in Israel onder Jehu.

Dood van Izebel (2 Koningen 9:30-37)

Jehu kwam te Jizreel. Toen Izebel dit vernomen had, beschilderde zij haar ogen met zwart en versierde haar hoofd, en zij keek uit het venster. “Toen Jehu de poort binnenkwam, riep zij: Is het wel met Zimri, de moordenaar van zijn heer?” 2 Koningen 9:31.  En hij hief zijn gelaat op naar het venster en zeide: Wie is op mijn hand? Wie? En toen twee, drie hovelingen hem aankeken, gebood hij: Werpt haar naar beneden! En zij wierpen haar naar beneden, zodat haar bloed rondspatte tegen de muur en tegen de paarden, en hij vertrapte haar. En hij ging naar binnen, at en dronk. Daarna zeide hij: Ziet toch om naar die vervloekte en begraaft haar, want zij is de dochter van een koning. Zij gingen heen om haar te begraven, maar vonden van haar niets dan de schedel, de voeten en de handpalmen. Toen zij terugkwamen en hem dat berichtten, zeide hij: Dit is het woord, dat de Here gesproken heeft door zijn knecht, de Tisbiet Elia: Op de akker te Jizreel zullen de honden het vlees van Izebel verslinden, en het lijk van Izebel zal op de akker te Jizreel zijn als mest op het veld zodat men niet kan zeggen: Dit is Izebel.

Na het doden van Joram en Achazja, komt Jehu in Jizreël. Izebel  heeft gehoord wat Jehu heeft gedaan. I.p.v. haar  te vernederen voor Jehu, stelt ze zich hoogmoedig op. Ze maakt zich op om door haar voorkomen Jehu te intimideren. Herinner u hoe ze door haar dreigen de grote Elia angst wist in te boezemen (1 Koningen 19:1-3). Nu probeert ze ook Jehu te intimideren door hem eraan te herinneren hoe Zimri het ook had gedurfd om zijn heer Ela te doden, maar hoe Omri hem daarvoor had gedood (1 Koningen 16:15-19).  M.a.w. zegt Izebel ‘gij zult hetzelfde lot als Zimri ondergaan’. Maar Jehu laat zich niet intimideren en vraagt wie er aan zijn kant staat. Toen gebood hij enkele dienaren die hem aankeken om haar naar beneden te werpen en ze deden alzo. Haar val was gruwelijk. Jehu ging daarna naar binnen om te eten en drinken waarop hij bevel gaf om haar te begraven gezien zij een koninklijke dochter was. Maar de dienaren vonden enkel de schedel, voeten en handpalmen. Deze gebeurtenis is de vervulling van de profetie over Izebel vanwege haar goddeloze daden (1 Koningen 21:23).

Jehu roeit Achabs geslacht verder uit (2 Koningen 10:1-11)

Achab had zeventig zonen te Samaria. Jehu schreef een brief van de volgende inhoud, en zond die naar Samaria aan de oversten van Jizreel, aan de oudsten en aan de door Achab aangestelde opvoeders:  Nu dan, zodra deze brief u bereikt, moet gij (immers de zonen van uw heer zijn bij u en gij hebt de beschikking over krijgswagens, paarden, een versterkte stad en wapenen) omzien naar de beste en de geschiktste uit de zonen van uw heer en hem plaatsen op de troon van zijn vader en strijden voor het huis van uw heer. Maar zij waren uitermate bevreesd en zeiden: Zie, twee koningen hebben tegen hem geen stand kunnen houden, hoe zouden wij dan stand kunnen houden? Toen zonden de hofmaarschalk en de gouverneur van de stad, de oudsten en de opvoeders deze boodschap naar Jehu: Wij zijn uw knechten, al wat gij ons zult bevelen, zullen wij doen; wij zullen niemand koning maken; doe wat u goeddunkt. Daarom schreef hij hun ten tweeden male een brief, waarin stond: Indien gij op mijn hand zijt en mij wilt gehoorzamen, neemt dan de hoofden van de mannelijke nakomelingen van uw heer en komt tot mij te Jizreel, morgen om deze tijd. De zonen des konings nu, zeventig man, woonden bij de aanzienlijken der stad, die hen opvoedden. Zodra de brief hen bereikte, grepen zij de zonen des konings en maakten hen af, zeventig man; en zij deden hun hoofden in korven en zonden ze naar hem te Jizreel. Toen de bode kwam en hem berichtte: Men heeft de hoofden van de zonen des konings gebracht, zeide hij: Legt ze op twee hopen bij de ingang der poort, tot de morgen.

Jehu stuurt een brief naar de opvoeders van Achabs kinderen en geeft hen de opdracht om de geschikste van zijn zonen op de troon van Israel te plaatsen en om dan samen met hun gekozen koning te strijden tegen Jehu. De zeventig zonen van Achab waren immers zijn grootste bedreiging op dit moment. De dienaren waren echter bevreesd voor Jehu omdat hij al twee koningen had gedood. Ze laten Jehu weten dat ze zich aan hem onderwerpen. Daarop stuurt Jehu een tweede brief om de mannelijke nakomelingen van Joram te onthoofden. Joram had zeventig zonen, ze worden allen onthoofd en hun hoofden worden naar Jizreël gebracht en op een hoop gegooid.

Die morgen kwam hij naar buiten, trad naar voren en zeide tot al het volk: Gij zijt onschuldig. Zie, ik heb een samenzwering tegen mijn heer gesmeed en hem gedood. Maar wie heeft deze allen dan omgebracht? Weet dan, dat niets onvervuld blijft van het woord des Heren, dat de Here tegen het huis van Achab gesproken heeft; de Here heeft gedaan wat Hij gesproken heeft door zijn knecht Elia. En Jehu sloeg allen dood, die van Achabs huis te Jizreel overgebleven waren en al zijn rijksgroten, vertrouwelingen en priesters, zodat hij daarvan niemand liet ontkomen.

’s Anderendaags vroeg spreekt Jehu het volk toe. Hij geeft toe dat hij Joram, hun koning heeft gedood, maar vraagt hen wie deze zeventig zonen heeft gedood. Wetende dat Achabs dienaren dit hebben gedaan laat hij hen weten dat hij hen en het volk onschuldig houdt omdat zij door dit te doen het woord van God in vervulling hebben doen gaan. Daarop gaat Jehu verder met zijn slachting en dood hij alle groten, vertrouwelingen en priesters van het huis van Achab in Jizreël.

Jehu doodt de kinderen van Achazja’s broers (2 Koningen 10:12-14)

Onmiddellijk toog hij op weg en ging naar Samaria. Toen hij onderweg bij Bet-eked der herders kwam, trof Jehu de broeders van Achazja, de koning van Juda, aan en vroeg hun: Wie zijt gij? Zij antwoordden: Wij zijn broeders van Achazja en wij zijn gekomen om de zonen van de koning en die van de gebiedster te bezoeken. En hij gebood: Grijpt hen levend. Toen grepen zij hen levend en sloegen hen dood bij de put van Bet-eked, tweeenveertig man; niemand van hen liet hij over.

Onderweg naar Samaria komt Jehu familieleden van Achazja van Juda tegen. Hij vraagt hen wie ze zijn waarop ze laten weten dat ze familie van Achazja van Juda zijn. Zij waren gekomen, waarschijnlijk gestuurd door Atalja, om te kijken wat er aan de hand was in Israel. Jehu dood ze alle tweeënveertig. Zij waren  de kinderen van de broers van Achazja, gezien Achazja’s broers eerder waren weggevoerd en gedood (2 Kronieken 21:17; 22:8).

Jehu en Jonadab (2 Koningen 10:15-17)

Nadat hij vandaar verder was gegaan, trof hij Jonadab, de zoon van Rekab aan, die hem tegemoet kwam; hij groette hem en vroeg hem: Is uw hart mij even oprecht toegedaan als mijn hart u? Jonadab antwoordde: Ja, gewis. Toen zeide hij: Indien het zo is, geef mij dan uw hand. En hij gaf hem de hand. Hij liet hem bij zich op de wagen klimmen en zeide: Kom met mij mee, aanschouw mijn ijver voor de Here. Zo deden zij hem meerijden op zijn wagen. Toen hij nu te Samaria gekomen was, liet hij allen die van Achabs huis in Samaria overgebleven waren, doodslaan, totdat hij het had uitgeroeid, volgens het woord, dat de Here tot Elia gesproken had.

Nadat Jehu de zonen van Achazja’s broers had gedood, kwam hij Jonadab tegen. Van deze Jonadab worden we weinig verteld. Jeremia 35 leert ons dat Jonadab een godsvruchtig man was, die zijn gezin in een sober en godsvruchtig bestaan voorhield en gebood. Hij en zijn gezin worden in Jeremia door God als voorbeeld voor Israel gebruikt. Jonadab was dus een man Gods en Jehu zag in hem een bondgenoot om Achabs huis uit te roeien. Als het volk zag dat Jonadab aan zijn zijde stond, dan zou men veel vlugger denken dat Jehu zelf rechtvaardig handelt.

Jehu roeit de dienst van Baäl uit (2 Koningen 10:18-36)

Toen hij nu te Samaria gekomen was, liet hij allen die van Achabs huis in Samaria overgebleven waren, doodslaan, totdat hij het had uitgeroeid, volgens het woord, dat de Here tot Elia gesproken had. Daarop vergaderde Jehu het gehele volk en zeide tot hen: Achab heeft Baal maar weinig gediend, Jehu zal hem meer dienen. Roept dan nu alle profeten van Baal, al zijn dienaren en al zijn priesters tot mij, laat niemand gemist worden, want ik wil een groot offerfeest voor Baal aanrichten; niemand die gemist wordt, zal in leven blijven. Maar Jehu deed dit met listige bedoeling om de dienaren van Baal uit te roeien. Jehu zeide: Bereidt een heilig feest voor ter ere van Baal. En zij riepen dat uit. Jehu zond boden door geheel Israel, en al de dienaren van Baal kwamen, niemand bleef weg. Zij kwamen naar de tempel van Baal, en de tempel van Baal liep vol van het ene einde tot het andere.  Toen zeide hij tot de opziener van de kleedkamer: Haal voor alle dienaren van Baal gewaden te voorschijn. En hij haalde voor hen de kleding te voorschijn.

Wanneer Jehu in Samaria aankomt, laat hij alle overgeblevenen uit het huis van Achab doodslaan. Daarop gebruikt hij een list om alle profeten, dienaren en priesters naar hem komen om zogezegd een groot offerfeest voor Baäl te geven. Allen kwamen zij naar de tempel van Baäl.

Daarna kwam Jehu met Jonadab, de zoon van Rekab, naar de tempel van Baal en zeide tot de dienaren van Baal: Ziet nauwkeurig toe en zorgt, dat hier onder u niemand zij van de dienaren des Heren, maar uitsluitend dienaren van Baal.  Toen gingen zij naar binnen om slachtoffers en brandoffers te brengen. Jehu nu had tachtig man buiten opgesteld, en had gezegd: Wie een van de mannen die ik in uw handen lever, laat ontsnappen, zijn leven komt in de plaats van diens leven. Zodra hij gereed was met het brengen van het brandoffer, zeide Jehu tot de garde en de hoofdlieden: Gaat naar binnen, slaat hen neer, laat niemand ontkomen! Toen sloegen zij hen neer met de scherpte des zwaards, en de garde en de hoofdlieden wierpen de lijken weg. Daarop gingen zij weer naar de stadswijk van de tempel van Baal. En zij brachten de gewijde stenen van de tempel van Baal naar buiten en verbrandden die. Voorts haalden zij de gewijde steen van Baal omver en ook de tempel van Baal haalden zij omver en maakten er beerputten van, tot op de huidige dag.  Zo verdelgde Jehu Baal uit Israel.

Jehu doodde alle dienaren van de Baäl en verbrandde de gewijde stenen van de tempel van Baäl. De gewijde steen van Baäl werd ook omver gehaald en er werden beerputten van gemaakt.

Alleen week Jehu niet af van de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israel had doen bedrijven: de gouden kalveren die in Betel en in Dan waren. De Here zeide tot Jehu: Omdat gij goed gehandeld hebt door te doen wat recht is in mijn ogen en aan het huis van Achab gedaan hebt naar alles wat in mijn hart was, zullen uw zonen tot in het vierde geslacht op de troon van Israel zitten. Maar Jehu wandelde niet nauwgezet, met zijn gehele hart, naar de wet van de Here, de God van Israel; hij week niet af van de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israel had doen bedrijven. In die dagen begon de Here Israel te besnoeien, want Hazael sloeg hen in het gehele gebied van Israel  oostelijk van de Jordaan: het gehele land van Gilead, de Gadieten, de Rubenieten en de Manassieten, van Aroer aan de beek Arnon, zowel Gilead als Basan. Het overige van de geschiedenis van Jehu, alles wat hij gedaan heeft en al zijn dappere daden, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israel? Jehu ging bij zijn vaderen te ruste en men begroef hem in Samaria; zijn zoon Joachaz werd koning in zijn plaats. De tijd nu, die Jehu over Israel te Samaria geregeerd heeft, was achtentwintig jaar.

Hoewel Jehu deze grootse dingen deed, week hij niet van de zonden van Jerobeam. De overwinning over de goddeloosheid was slechts van korte duur. De gouden kalveren in Betel en Dan bleven bestaan. Omdat Jehu Gods wil vervulde door Achabs huis uit te roeien, zou God vier geslachten na hem op de troon doen zitten. Maar omdat hij niet nauwkeurig naar Gods wet wandelde, begon God in die dagen Israel over te geven aan de vijandigheid van Hazael.

Hoewel Jehu uiterlijk voorkwam als iemand die voor de Here streed, wordt het duidelijk dat hij een verborgen agenda had, nl om zijn macht te verstevigen. Zijn motivatie om Achabs huis te verdelgen was verkeerd. Het kwam hem nu toevallig goed uit dat Gods Wil overeenkwam met zijn plannen. Jehu gehoorzaamde God totdat zijn doelstellingen waren vervuld, en dan negeerde hij God.

Jehu had moeten nadenken waarom God het huis van Achab zo heeft verdelgd. Dat zou hem ertoe hebben aangezet om Israel op te roepen tot bekering van de gouden kalveren in Dan en Betel. Of dacht hij dat hij wel zou wegkomen met goddeloosheid. Hosea profeteert later “De Here zeide tot hem: Noem hem Jizreel, want het zal niet lang meer duren of Ik zal de bloedschuld van Jizreel bezoeken aan Jehu’s huis, en een einde maken aan het koninkrijk van het huis Israels” Hosea 1:4. Stel uzelf de vraag waarom Jehu’s huis moet worden gestraft als Jehu deed wat God wilde? Jehu’s motivatie om God te gehoorzamen was niet uit liefde voor Hem, maar uit eigenbelang.


Vorige