Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Lessen van de splitsing van Israel (32) / 2 Kronieken 30:1-27

Hizkia wordt op vijfentwintig jaar koning van Juda. Hij deed wat recht is in de ogen van de Here. Hij verwijderde de offerhoogten, verbrijzelde de gewijde stenen en hieuw de gewijde palen palen om. Hij sloeg ook de koperen slang van Mozes stuk die de Israelieten waren gaan aanbidden. Hizkia vertrouwde op God, er was voor hem geen gelijke onder al de koningen van Juda noch na hem. God was overal met hem. Hizkia reinigde de tempel en herinnerde het volk eraan dat Gods toorn over hen was gekomen doordat ze zich van Hem hadden afgekeerd. Maar Hizkia had het voornemen om een verbond met de Here te sluiten zodat de toorn zou worden afgewend.

Hizkia viert het Pascha (2 Kronieken 30:1-27)


Toen zond Jechizkia een boodschap tot geheel Israel en Juda, ja, zelfs schreef hij brieven aan Efraim en Manasse, dat zij zouden komen naar het huis des Heren te Jeruzalem, om voor de Here, de God van Israel, het Pascha te vieren. En de koning, zijn oversten en de gehele gemeente te Jeruzalem overlegden, dat zij het Pascha zouden vieren in de tweede maand,  want zij konden het op de gewone tijd niet vieren, omdat zich niet voldoende priesters geheiligd hadden en het volk niet in Jeruzalem samengekomen was. Dit verwierf de goedkeuring van de koning en van de gehele gemeente. “Toen namen zij het besluit, een bevel te laten uitgaan door geheel Israel van Berseba tot Dan, om in Jeruzalem de Here, de God van Israel, het Pascha te komen vieren, want men had het niet, zoals was voorgeschreven, algemeen gevierd” 2 Kronieken 30:5.

Hizkia nodigt Juda en de overgeblevenen van het noordelijke rijk Israel uit om naar Jeruzalem te komen om voor de Here het Pascha te vieren. Doordat het volk niet op tijd was samengekomen in Jeruzalem en omdat zich niet voldoende priesters geheiligd hadden, besloten ze het Passcha in het tweede maand te doen. Vermoedelijk liet hij zich leiden door het principe van Numeri 9:9-11 om toch het Pascha te vieren. Iedereen ging ermee akkoord en met liet het bericht uitgaan in heel Israel zoals voorgeschreven in de wet.

De ijlboden nu gingen met de brieven van de koning en zijn oversten door geheel Israel en Juda, en zeiden overeenkomstig het gebod des konings: Israelieten, keert weder tot de Here, de God van Abraham, Isaak en Israel, dan zal Hij wederkeren tot de ontkomenen, die u overgebleven zijn uit de macht van de koningen van Assur” 2 Kronieken 30:6. Weest dan niet als uw vaderen en als uw broeders, die ontrouw geweest zijn jegens de Here, de God hunner vaderen, zodat Hij hen maakte tot een voorwerp van ontzetting, zoals gij ziet. Weest thans niet hardnekkig zoals uw vaderen, geeft de Here uw hand en komt tot zijn heiligdom, dat Hij voor altijd geheiligd heeft, en dient de Here, uw God, opdat zijn brandende toorn zich van u afkere. Want, wanneer gij wederkeert tot de Here, dan zullen uw broeders en zonen erbarming vinden bij degenen die hen als gevangenen hebben weggevoerd, en dan zullen zij naar dit land wederkeren. Want genadig en barmhartig is de Here, uw God: Hij zal het aangezicht niet van u afwenden, indien gij tot Hem wederkeert. Toen de ijlboden van stad tot stad door het land van Efraim en Manasse trokken en tot Zebulon toe, lachte men hen uit en bespotte men hen.  Maar enige mannen uit Aser, Manasse en Zebulon verootmoedigden zich en kwamen naar Jeruzalem.

De boden gaan uit doorheen heel Israel en Juda. Hij roept het noordelijke rijk op om zich te bekeren tot de God van hun vaderen, dan zou Hij Zich tot de ontkomenen keren die waren overgebleven uit de macht van de koningen van Assur. We zagen eerder al dat Pul, koning van Assur, Israelieten in ballingschap had gevoerd (1 Kronieken 5:25-26; 2 Koningen 15:29). De inval van Salmanassar in Samaria waarbij heel het volk werd weggevoerd, gebeurde in het zesde jaar van Hizkia (2 Koningen 17:6; 18:9-12). Het is mij niet heel duidelijk wanneer deze woorden precies worden gesproken tot de Israelieten. Is het na de wegvoering van Pul en voor die van Salmanassar? Of is het na de ballingschap van Salmanassar? Hoe dan ook, zij die overgebleven waren kregen een kans om tot inkeer te komen.

Opnieuw heeft Hizkia het geloof en de moed om het kwade kwaad te noemen. Hij roept hen op om zich te bekeren. Maar de boden werden vaak uitgelachen en bespot. Toch waren er enige mannen uit het noordelijke rijk die zich voor de Here verootmoedigden (vernederen, onderwerpen).

Ook in Juda bewerkte de hand Gods, dat zij een van zin waren, om het gebod des konings en der oversten naar het woord des Heren te volbrengen. En er kwam veel volk te Jeruzalem bijeen, om het feest der ongezuurde broden in de tweede maand te vieren, een zeer talrijke gemeente. Toen maakten zij zich op en verwijderden de altaren in Jeruzalem, ook al de reukofferaltaren verwijderden zij en wierpen die in de beek Kidron. Daarna slachtten zij het Pascha op de veertiende der tweede maand. Toen schaamden zich de priesters en de Levieten, zij heiligden zich en brachten brandoffers in het huis des Heren. En zij stonden op hun plaats volgens de verordening, overeenkomstig de wet van Mozes, de man Gods. De priesters sprengden het bloed, dat de Levieten hun toereikten. Want, omdat velen onder de gemeente zich niet geheiligd hadden, waren de Levieten belast met het slachten der Paasoffers voor ieder die ze niet zelf de Here kon heiligen, omdat hij niet rein was. “Want het grootste gedeelte van het volk (velen uit Efraim en Manasse, Issakar en Zebulon) had zich niet gereinigd; toch aten zij het Pascha, in strijd met het voorschrift. Maar Jechizkia bad voor hen: De Here, die goed is, doe verzoening over ieder die zijn hart erop gericht heeft God, de Here, de God zijner vaderen, te zoeken, al was het niet naar de reinheid welke bij het heilige past” 2 Kronieken 30:18-19. En de Here verhoorde Jechizkia en genas het volk.

Ook in Juda werkte God mee dat zij één waren om Zijn wil te volbrengen. Er kwam veel volk naar het feest van de ongezuurde broden. Zij verwijderden de altaren en de reukofferaltaren. Het was niet voldoende om alleen het Pascha te vieren. Het was ook nodig om datgene wat slecht is, te verwijderen. Maar de meesten hadden zich niet gereinigd en toch aten zij het Pascha in strijd met Gods voorschriften. Hizkia bad voor hen omdat zij hun harten erop hadden gesteld om de Here te zoeken. En in die zoektocht hadden ze niet de reinheid die bij het heilige past. God was niet blind en onverschillig voor deze zonde. Hij wist dat ze zouden leren van hun fouten, hun harten waren er immers op gericht om God te dienen. God verhoorde het gebed van Hizkia en genas het volk.

Zeven dagen vierden zij feest met grote vreugde. Hizkia sprak tot het hart van het volk. Ze besloten om nog zeven dagen feest te vieren. Er was grote vreugde in Jeruzalem omdat zoiets niet meer was geschied sinds de dagen van Salomo (2 Kronieken 30:21-26). “Toen stonden de Levitische priesters op en zegenden het volk, en hun stem werd gehoord; hun gebed kwam tot in zijn heilige woning, tot in de hemel” 2 Kronieken 30:27. Kunnen wij ons voorstellen dat wij na onze gewone tijd van samenkomst zouden zeggen om nog verder te gaan? Of is het dat wij onze plicht hebben vervuld door dat anderhalf uur uit te zitten? Kunnen wij dan zeggen dat wij God met vreugde dienen?


Vorige