Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Lessen van de splitsing van Israel (33) / 2 Koningen 18:9-37

Hizkia slaagde erin om het Pascha te vieren met Juda en het noordelijke Israel zoals de wet het voorschreef. Niet iedereen nam zijn oproep tot bekering in dank af, maar de oprechten van hart luisterden naar hem en verootmoedigden zich voor de Here. Toch waren er enkelen die het Pascha niet vierden op de wijze dat God het had geboden, ze hadden zich niet gereinigd. Hizkia bad tot God voor hen en vroeg verzoening over hen omdat ze hun harten toch op God hadden gericht. De Here verhoorde Hizkia en genas het volk. Na de zeven dagen van feest besloten ze om het feest ter ere van God met zeven dagen te verlengen, zo groot was hun dankbaarheid naar God.

In zijn vierde jaar werd Samaria belegerd (2 Koningen 18:9-12)

In het vierde jaar van koning Hizkia (dat is het zevende jaar van Hosea, de zoon van Ela, de koning van Israel) trok Salmanassar, de koning van Assur, op tegen Samaria en sloeg het beleg ervoor. Men nam het in na verloop van drie jaren; in het zesde jaar van Hizkia (dat is het negende jaar van Hosea, de koning van Israel) werd Samaria ingenomen. De koning van Assur voerde Israel in ballingschap naar Assur en bracht hen naar Chalach, Chabor, de rivier van Gozan en de steden der Meden, omdat zij niet hadden geluisterd naar de Here, hun God, maar zijn verbond hadden overtreden: al wat Hij aan Mozes, de knecht des Heren, had geboden; zij hadden er niet naar geluisterd en het niet gedaan.

De belegering van Samaria door Salmanasser, gebeurde in het vierde jaar van koning Hizkia. Het conflict van Assyrië met Juda is een ander aspect dat een rol heeft gespeeld tijdens het koningschap van Hizkia. Vooral de boeken 2 Koningen en Jesaja geven ons meer informatie over deze conflicten.

In zijn veertiende jaar trok Sanherib tegen Juda op (2 Koningen 18:13-37)

In het veertiende jaar van koning Hizkia trok Sanherib, de koning van Assur op tegen alle versterkte steden van Juda en bezette ze. En Hizkia, de koning van Juda, zond tot de koning van Assur, naar Lakis, deze boodschap: Ik heb gezondigd; trek van mij weg; wat gij mij oplegt, zal ik opbrengen. Toen legde de koning van Assur aan Hizkia, de koning van Juda driehonderd talenten zilver op, benevens dertig talenten goud. En Hizkia gaf al het zilver dat zich bevond in het huis des Heren en in de schatkamers van het koninklijk paleis. Te dien tijde ontblootte Hizkia de deuren en de posten van de tempel des Heren, die Hizkia, de koning van Juda, had laten beleggen; en hij gaf het aan de koning van Assur.

In het veertiende jaar van Hizkia’s koningschap trok Sanherib, koning van Assur, op tegen Juda en bezette de steden. Het is niet heel duidelijk hoeveel keren Assyrië ten strijde trok tegen Juda, maar deze keer werd Juda belegerd. Hizkia werd tot wanhoop gedreven toen hij de overmacht van Assur zag. Hij besluit, in een moment van zwakte, om zich te onderwerpen aan de macht van Sanherib. Hij had beter op de Here vertrouwd, maar ging integendeel in op de eis voor het betalen van een schatting. Hizkia gaf al het zilver van het huis Gods en uit de schatkamers van het paleis. Gezien koning Achaz dertig jaar eerder het meeste al had weggeven, bleef er niet veel meer over (2 Koningen 16:6-9). Daardoor moest Hizkia de deuren en de posten van de tempel ontblootten. Maar het kocht Hizkia slechts een tijdelijke vrede.

Daarna zond de koning van Assur de veldmaarschalk, de hofmaarschalk en de maarschalk uit Lakis met een sterke legermacht naar Jeruzalem, tot koning Hizkia. Zij trokken op en kwamen te Jeruzalem; en toen zij opgetrokken en gekomen waren, stelden zij zich op bij de waterleiding van de bovenste vijver op de weg naar het Vollersveld. Toen zij om de koning riepen, ging de hofmaarschalk Eljakim, de zoon van Chilkia, tot hen uit, met de schrijver Sebna en de kanselier Joach, de zoon van Asaf.

Niet veel later trok de koning van Assur opnieuw op tegen Jeruzalem. Hij probeerde nu om de Judeeërs opnieuw te intimideren ipv te strijden. In Jeruzalem aangekomen laat hij de koning roepen waarop enkele dienaren van Hizkia hem tegemoet gaan. Het is op deze plaats dat Jesaja zijn vader Achaz probeerde te overtuigen om geen verbond met de koning Pul van Assyrië te maken, maar hij wilde niet luisteren (Jesaja 7, les 29). Hizkia echter had nu besloten om te stoppen met zich te onderwerpen aan Assyrië. Hij had besloten om op God te gaan vertrouwen. Hij had geleerd van zijn fouten. Hizkia sprak het volk bemoedigend toe met de woorden “Weest sterk en moedig, vreest niet en wordt niet verschrikt voor de koning van Assur en de gehele menigte die met hem is, want met ons is meer dan met hem. Met hem is een vleselijke arm, maar met ons is de Here, onze God, die ons helpt en onze oorlogen voert. En het volk steunde op de woorden van Jechizkia, de koning van Juda” 2 Kronieken 32:7-8.

En de maarschalk zeide tot hen: Zegt tot Hizkia: Zo spreekt de grote koning, de koning van Assur: “
Wat is dat voor een vertrouwen, dat gij koestert? Gij meent zeker, dat louter lippentaal voor beleid en kracht tot strijden kan doorgaan. Op wie vertrouwt gij toch, dat gij tegen mij in opstand komt?” 2 Koningen 18:19b-20. Nu dan, zie, gij vertrouwt op die geknakte rietstaf, op Egypte, die, als iemand daarop steunt, hem in de hand dringt en ze doorboort: zo is Farao, de koning van Egypte, voor allen die op hem vertrouwen. En als gij tot mij zegt: Wij vertrouwen op de Here, onze God; Is Hij niet dezelfde, wiens offerhoogten en altaren Hizkia heeft verwijderd, terwijl hij tot Juda en Jeruzalem zeide: Voor dit altaar te Jeruzalem zult gij u neerbuigen? Welaan dan, ga toch een weddenschap aan met mijn heer, de koning van Assur: ik zal u tweeduizend paarden geven, indien gij van uw kant de ruiters daarop geven kunt. Hoe zoudt gij ooit een aanval kunnen afslaan van een enkele landvoogd, een van de geringste dienaren van mijn heer? En gij hebt uw vertrouwen gevestigd op Egypte voor wagens en ruiters! “Ben ik dan zonder de wil des Heren opgetrokken tegen deze plaats om haar te verwoesten? De Here heeft mij gelast: trek op tegen dit land en verwoest het” 2 Koningen 18:25.

Het is waarschijnlijk dat Hizkia zijn bijdrage niet meer betaalde aan Assur, waardoor de koning was gekomen om orde op zaken te stellen. Toen Hizkia zag dat hij kwam, verstevigde hij Jeruzalem (2 Kronieken 32:2-5). De machtige koning van Assur vroeg zich af waar Hizkia dit groot vertrouwen haalde dat hij het durfde om tegen hem in opstand te komen. Het lijkt wel een propaganda oorlog. Vertrouwde Hizkia misschien op Egypte? Dat geknakte riet. Wat kan een riet ondersteunen, laat staan een geknakt riet? Vertrouwde hij misschien op de God van wie Hizkia de altaren had laten verwijderen terwijl hij Israel en Juda zei om voor het altaar in Jeruzalem te buigen? Door dit te doen had Hizkia zich zeker en vast niet populair gemaakt bij sommige Joden die zijn belijd niet aanvaardden. Zouden zij niet gereageerd hebben in de zin van “Ziet ge nu wel dat ge de altaren niet had mogen wegdoen”? En dit terwijl het juist een goede zaak was van Hizkia om dat te doen.

Met hoogmoed sprak de maarschalk om de ruiters te geven voor tweeduizend paarden. Zoals we als volwassenen wel eens sarcastisch tegen kinderen zeggen ‘ge krijgt tien meter voorsprong en nog zal ik van u winnen’ of ‘zelfs met één hand op mijn rug ben ik sterker dan u’. Dit om Hizkia duidelijk te maken dat hij nog niet eens een degelijk leger heeft. Hoe zou hij toch maar denken te kunnen winnen? De koning van Assur maakt zichzelf de uitvoerder van Gods wil. Misschien kende hij de profetieën van de profeten (Jesaja 7:17-24), maar hoe dan ook, zijn wil was er enkel op uit om te verdelgen en uit te roeien (Jesaja 10:5-13).

Toen zeiden Eljakim, de zoon van Chilkia, Sebna en Joach tot de maarschalk: Spreek toch tot uw dienaren in het Aramees, want wij verstaan dat wel; maar spreek met ons ten aanhoren van het volk op de muur niet in het Judees.
Maar de maarschalk zeide tot hen: Heeft mijn heer mij soms tot uw heer en tot u gezonden, om deze woorden te spreken, en niet tot de mannen die op de muur zitten, om met u hun drek te eten en hun water te drinken? Toen trad de maarschalk naar voren, riep met luider stem in het Judees, en sprak het woord: Hoort het woord van de grote koning, de koning van Assur! Zo zegt de koning: Laat Hizkia u niet bedriegen, want hij kan u uit mijn macht niet redden. En laat Hizkia u niet op de Here doen vertrouwen, door te zeggen: de Here zal ons zeker redden, zodat deze stad niet in de macht van de koning van Assur wordt gegeven. “
Luistert niet naar Hizkia, want zo zegt de koning van Assur: Brengt mij hulde en geeft u aan mij over, dan zal ieder mogen eten van zijn wijnstok en van zijn vijgeboom, en het water van zijn put mogen drinken, totdat ik kom en u meevoer naar een land als het uwe, een land van koren en most, een land van brood en wijngaarden, een land van olijfbomen, olie en honig; zo zult gij leven en niet sterven. Maar luistert niet naar Hizkia, want hij misleidt u door te zeggen: de Here zal ons redden” 2 Koningen 18:31-32.

De dienaren van Hizkia die de Assyriërs tegemoet waren gegaan, vragen de maarschalk om in het Aramees te spreken en niet in het Judees. Dit waarschijnlijk omdat het niet gepast was om zulke diplomatische gesprekken in het publiek te voeren. Maar de maarschalk heeft er lak aan spreekt het volk op de muren van Jeruzalem toe. Dit ook weer om hen te intimideren. Hij roept hen op om te luisteren naar de grote koning van Assur. Deze zegt hen om zich niet te laten bedriegen door Hizkia, hij zou hen immers niet kunnen redden. Ze moesten ook niet onder invloed van Hizkia op God gaan vertrouwen. Wat ze moesten doen is om de koning van Assur te huldigen en dan zou er rust zijn tot hij besloot om hen mee te voeren naar zijn land. Dat is de enige manier om niet te sterven. Maar de werkelijkheid is dat ze slaven in een vreemd land zouden zijn eens ze aan hem toegeven. Dit is wat satan doet, hij liegt en stelt de zaken anders voor dan dat ze werkelijk zijn.

Heeft soms een van de goden der volken zijn land ooit kunnen redden uit de macht van de koning van Assur?” 2 Koningen 18:33. Waar zijn de goden van Hamat en Arpad, waar de goden van Sefarwaim, Hena en Iwwa? Hebben zij soms Samaria uit mijn macht gered? Wie waren er onder al de goden der landen, die hun land uit mijn macht hebben gered, dat de Here Jeruzalem uit mijn macht zou kunnen redden? Maar het volk bleef zwijgen en zij antwoordden hem met geen enkel woord, want het bevel des konings was: Gij zult hem niet antwoorden. Toen kwamen de hofmaarschalk Eljakim, de zoon van Chilkia, de schrijver Sebna, en de kanselier Joach, de zoon van Asaf, met gescheurde klederen tot Hizkia en zij brachten hem de woorden van de maarschalk over.

Geen enkele van de goden van de volken heeft zijn land ooit kunnen redden van de macht van koning Assur. Dat is de hoogmoed waarmee de Assyriërs zichzelf verblindden. Door dit te zeggen spreekt hij zichzelf tegen toen hij eerder zei dat God hem had gezonden (2 Koningen 18:25). Leugenaars hebben goede geheugens nodig, ze spreken zichzelf vroeg of laat tegen. Het volk van Jeruzalem zweeg bij het horen van deze woorden naar het bevel van koning Hizkia. Toen brachten de dienaren van Hizkia deze woorden aan hem over. Ze waren in zak en as bij het horen van deze woorden. Het laat ons zien dat ook mensen die op God vertrouwen en in Hem geloven bij momenten niet weten hoe ze ergens mee moeten omgaan. Dat ze beangstigd worden. Maar de vraag is dan, hoe reageren ze daarop. Gaan ze hun geloof in ongeloof omzetten? Hun vertrouwen in wantrouwen?

Vorige