Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Lessen van de splitsing van Israel (9) / 1 Koningen 20:1-43

Na de overwinning op de valse profeten door de kracht van God werd Elia depressief. Hij werd overweldigd door het dreigement van Izebel. Hij verlangde te mogen sterven. Maar God zocht hem op en vroeg hem waarom hij niet meer bezig was met Zijn werk. God zegt hem dat hij op zijn schreden moet terugkomen, God wist van de dreiging van Izebel, maar Elia moest geloof hebben en bezig zijn i.p.v. weg te vluchten van de moeilijkheden.

Samaria belegerd (1 Koningen 20:1-22)

Benhadad, koning van Aram, verzamelde zijn leger met tweeëndertig koningen, samen met paarden en wagens. Hij belegerde Samaria en streed tegen haar. Hij zond boden tot Achab en liet hem zeggen: “Zo zegt Benhadad: uw zilver en uw goud, dat is van mij, en uw mooiste vrouwen en kinderen, die zijn van mij” 1 Koningen 20:3. Daarop antwoordde Achab: ‘zoals gij beveelt mijn heer de koning, ik en al het mijne behoren u toe’. Vervolgens kwamen de boden terug en zeiden: “Zo zegt Benhadad: Ik heb u wel laten zeggen: uw zilver en uw goud, uw vrouwen en kinderen zult gij mij geven. Maar morgen om deze tijd zal ik mijn dienaren tot u zenden, en zij zullen uw huis en de huizen uwer dienaren doorzoeken en alles wat in uw ogen begeerlijk is, zullen zij zich toe-eigenen en meenemen” 1 Koningen 20:5-6. Toen riep Achab alle oudsten van het land bijeen en zei: ‘weet en zie dat Benhadad het kwade zoekt, want hij had reeds om mijn vrouwen, kinderen, zilver en goud gezonden en ik heb het hem niet geweigerd’. Al de oudsten en het volken zeiden hem dat hij niet moest luisteren en inwilligen. Daarop zei Achab tot de boden: ‘zeg tot mijn heer de koning, alles wat gij eerst tot uw knecht hebt laten zeggen, zal ik doen, maar dit kan ik niet doen’. Toen brachten de boden Benhadad bescheid. Daarop antwoordde hij: “Zo mogen mij de goden doen, ja, nog erger, indien het stof van Samaria voldoende zal zijn om de handholten te vullen van al het volk dat achter mij aankomt” 1 Koningen 20:10. Achab antwoordde: “Spreekt: wie zich aangordt, beroeme zich niet, als wie zich ontgordt” 1 Koningen 20:11. Zodra Benhadad dit hoorde, terwijl hij met de koningen in de tenten aan het drinken was, zei hij tot zijn dienaren om zich op te stellen. En zij stelden zich op tegen de stad.

Benhadad, de koning van de Arameeërs trekt ten strijde tegen Samaria. Samaria was inmiddels de nieuwe hoofdstad van het noordelijke Israel. Achabs vader Omri had de berg gekocht en bebouwd (1 Koningen 16:24). De Arameeërs waren in deze tijd de grootste bedreiging voor de Israëlieten. Ten tijde van de richters en het verenigd koninkrijk waren het vooral de Filistijnen die de grootste bedreiging vormden. Benhadad was arrogant en claimt alle bezittingen op van Achab. Achab was bang en stemde ermee in. Maar dan werd Benhadad nog hoogmoediger,  hij besloot geen genoegen te nemen met zijn eerder voorstel. Nee, hij zei dat zijn dienaren zouden komen om alles te doorzoeken en mee te nemen wat ze wilden. Maar met dit voorstel gaan de oudsten van Israel niet akkoord en Achab laat hem weten dat het eerste voorstel aanvaardbaar is, maar het tweede niet. Benhadad denkt dat niets of niemand hem iets in de weg kan leggen wanneer hij zich beroemt op het groot aantal manschappen die hem volgden. Achab laat hem weten dat iemand die ten strijde trekt niet gelijk staat aan iemand die de strijd reeds heeft volbracht. M.a.w. schep niet op voordat je hebt gewonnen. Toen Benhadad deze boodschap kreeg, was hij zich aan het bedrinken. Hij gaf de opdracht om ten strijde te trekken.

Doch een profeet naderde tot Achab en zei: “Zo zegt de Here: hebt gij die gehele grote, rumoerige schare gezien? Zie, Ik geef die heden in uw macht; dan zult gij weten, dat Ik de Here ben” 1 Koningen 20:13. Achab vroeg: ‘door wie?’. Toen zei de profeet door de jonge mannen van de vorsten der gewesten. Ook vroeg Achab; ‘wie zal de strijd aanbinden?’. De profeet antwoordde ‘gij’. Daarop monsterde Achab de jonge mannen van de vorsten der gewesten, tweehonderd tweeëndertig man. En na hem monsterde het hele volk, al de Israëlieten, zevenduizend. Daarop deden ze een uitval op de middag, terwijl Benhadad zich in de tenten een roes dronk met de tweeëndertig koningen die hem hielpen. Toen de jonge mannen van de vorsten der gewesten het eerst de uitval deden, werd Benhadad bericht dat er mannen uit Samaria waren getrokken. Daarop zei hij om hen levend te grijpen indien ze in vrede of ten strijde waren uitgetrokken. Inmiddels waren de jonge mannen van de vorsten der gewesten de stad uitgetrokken en na hen het leger. Toen sloeg ieder van hen zijn man, zodat de Arameeërs op de vlucht sloegen, waarop Israel hen vervolgde.

Benhadad ontkwam te paard met enkele ruiters. Achab trok uit en sloeg de paarden en de wagens en richtte een grote slachting aan. Toen kwam de profeet tot Achab en zei dat hij zich sterk moest tonen, moest overleggen en bedenken wat hij te doen had, want in het volgende jaar zou de koning van Aram weer tegen hem optrekken.

Het is merkwaardig om te zien hoe genadig God is voor de slechte Achab. God belooft hem de overwinning. Dit is onverwacht goed nieuws voor Achab. God stond meestal niet aan zijn kant, maar God probeerde om zijn hart te overtuigen van Zijn goedheid. Het was alleszins niet omwille van Achabs rechtvaardigheid dat God hem de overwinning gaf. God geeft slechte mensen veel gelegenheden om Hem te leren kennen. We moeten begrijpen dat God geen mens is (vgl Hosea 11:7-11), Hij verleent genade waar de mens dat niet zou doen, Hij is toornig waar de mens genadig zou zijn. God gaf Israel de overwinning over de Arameeërs. De Arameeërs werden afgeslacht.

We moeten God leren begrijpen. We moeten al de karakteristieken van God kennen en aanvaarden zoals ze zijn. Veel mensen krijgen te maken met een innerlijke strijd van ongeloof wanneer ze worden geconfronteerd met Gods toorn en Gods genade. Sommigen verwerpen daarom het één of het ander. Zo krijg je enerzijds gelovigen die oneindig barmhartig zijn zonder strengheid te tonen en anderzijds gelovigen die oneindig  streng zijn zonder barmhartigheid te tonen.

Vgl het met het verhaal van de zes blinde mannen en die een olifant bestuderen. De eerste voelt aan zijn been en zegt dat hij gelijk een pilaar is. De tweede voelt aan de staart en zegt dat hij gelijk een koord is. De derde voelt aan de slurf en zegt dat hij gelijk een tak is. De vierde voelt aan zijn oor en zegt dat hij gelijk een handwaaier is. De vijfde voelt aan zijn buik en zegt dat hij gelijk een muur is. De zesde voelt aan zijn slagtand en zegt dat hij gelijk een pijp is. Allen hadden ze gelijk, allen hebben ze de olifant gevoeld. (Vgl het ook met het Gode gelijk zijn van Jezus, sommigen verwerpen het door te verwijzen naar teksten die spreken over het mens zijn van Jezus. Anderen aanvaarden het door ook te kijken naar de teksten die leren dat Jezus God is).

De slag bij Afek (1 Koningen 20:23-34)

De dienaren van de koning van Aram zeiden tot hem: “Hun God is een berggod; daarom zijn zij sterker dan wij. Wanneer wij echter in de vlakte met hen strijden, zullen wij zeker sterker zijn dan zij. Doe nu dit: verwijder ieder van de koningen van zijn post, en stel in hun plaats stadhouders aan. Voorts moet gij zelf u een leger aanwerven gelijk aan het leger dat u ontvallen is, evenveel paarden en evenveel wagens. Laten wij tegen hen in de vlakte strijden, dan zullen wij zeker sterker zijn dan zij” 1 Koningen 20:23-25. Hij luisterde naar hen en deed alzo.

In het volgende jaar monsterde Benhadad Aram op en trok naar Afek om tegen Israel te strijden. Ook Israel monsterde zich en voorzag zich van voedsel. Ze trokken hun tegemoet en legerden zich tegenover hen als twee kudde geiten, terwijl de Arameeërs het land vulden. Toen kwam de profeet Gods en zei tot de koning: “Zo zegt de Here: omdat de Arameeers gezegd hebben: de Here is een berggod en geen God der vlakten, daarom zal Ik deze gehele grote, rumoerige schare in uw macht geven, opdat gij weet, dat Ik de Here ben” 1 Koningen 20:28.

De beste oorzaak voor het verlies van de strijd was volgens Arams dienaren het feit dat de God van de Israëlieten een berggod was. Samaria lag immers op een berg. Daarom besluiten ze om opnieuw aan te vallen maar nu in de vlakte. God geeft om deze reden de Arameeërs in de macht van de Israëlieten. De eerste zegen diende om de Israëlieten Gods majesteit te leren kennen. De tweede zegen om de hoogmoed van de Arameeërs te straffen.

Zeven dagen lang waren ze tegenover elkaar gelegerd. Op de zevende dag kwam het tot de strijd en Israel versloeg de Arameeërs, honderdduizend man voetvolk op één dag. De overgeblevenen vluchtten naar de stad in Afek en de muur viel daar op de zevenentwintigduizend overgeblevenen. Intussen vluchtte Benhadad, die ook naar de stad was gekomen, van kamer tot kamer. Toen zeiden zijn dienaren tot hem dat ze gehoord hadden dat de koningen van Israel waarlijk genadige koningen zijn. “Laten wij rouwgewaden om onze lendenen doen en koorden om ons hoofd en laten wij zo uittrekken tot de koning van Israel; misschien zal hij uw leven sparen” 1 Koningen 20:31. Toen deden zij rouwgewaden om hun lendenen, koorden om hun hoofden, kwamen tot Achab en zeiden: ‘uw knecht Benhadad vraagt om zijn leven te sparen’. Daarop antwoordde Achab: ‘leeft hij nog? Hij is mijn broeder’. De mannen zagen dat als een goed voorteken, hielden Achab haastig aan zijn woord en zeiden ‘uw broeder Benhadad’. Daarop zei Achab om hem te gaan halen. Toen hij bij Achab kwam, liet hij hem op zijn wagen klimmen. Daarop zei Benhadad tot hem “De steden die mijn vader aan uw vader ontnomen heeft, zal ik teruggeven; voorts moogt gij u een handelswijk in Damascus aanleggen, zoals mijn vader in Samaria heeft aangelegd, en ikzelf moge met een verbond afscheid van u nemen” 1 Koningen 20:34. Toen sloot hij een verbond met hem en nam afscheid.

Benhadad was na de nederlaag een gevangene van Achab. Achab kon met hem doen wat hij wilde. Als hij het bevel gaf om hem te doden, dan zou het zo zijn geweest. Maar Achab laat zich flatteren door Benhadads houding. Hier is de grote Benhadad die zich aan zijn voeten gooit en hem vanalles aanbied. Waarschijnlijk werd zijn ego gestreeld en voelde Achab zich groots. Achab geeft toe en maakt een verbond met een verslagen koning. Hij maakt een verbond met een goddeloos volk. Achab was genadig waar God niet genadig was.

De gevolgen van Achabs toegeeflijkheid (1 Koningen 20:35-43)

Een man uit de profeten zei met een woord des Heren tot zijn metgezel om hem te slaan. Maar de man weigerde hem te slaan. Toen zei hij dat gezien hij niet geluisterd had naar de stem van de Here, een leeuw hem zou doden wanneer hij bij hem vandaan ging. En het gebeurde alzo. Daarna trof hij nog een andere man aan en zei om hem te slaan. De man sloeg hem zo dat hij hem verwondde.

Toen ging de profeet aan de weg de koning staan opwachten. Hij maakte zich onkenbaar met verband over zijn ogen. Terwijl de koning voorbijging, riep hij hem aan: “Toen uw knecht in de strijd uitgetrokken was, zie, daar kwam iemand terzijde, die mij een man bracht en zeide: Bewaak deze man; als hij vermist wordt, hoe dan ook, dan zal uw leven in de plaats van het zijne wezen, of gij moet een talent zilver betalen. Toen uw knecht hier en daar doende was, was hij verdwenen” 1 Koningen 20:39-40. Achab zei tot hem: ‘dat is dan uw vonnis dat gij zelf hebt geveld’. Toen verwijderde hij snel het verband van zijn ogen en Achab herkende hem als één van de profeten. Hij zei tot Achab: “Zo zegt de Here: omdat gij de man die onder mijn ban staat, uit uw hand hebt laten gaan, zal uw leven in de plaats van het zijne wezen, en uw volk in de plaats van zijn volk” 1 Koningen 20:42. Toen ging Achab koppig en razend naar zijn huis in Samaria.

God verwachtte dat Achab Zijn oordeel zou uitvoeren. Maar omdat Achab dat niet had gedaan, kwam het oordeel van Benhadad over Achab. Zoals de ene profeet ongepast barmhartig was tegenover de andere profeet, zo was Achab ongepast barmhartig voor Benhadad. Zelfs een profeet van God is onderhevig aan het woord van God. Zo zijn er mensen die genade verlenen aan mensen waar God dat niet doet. We moeten God gehoorzamen, ook al zeggen onze gevoelens en gedachten dat we dat niet willen doen. We vinden het niet fijn om iemand te zeggen dat hij mis is, dat hij in zonde leeft. Het zal zijn gevoelens kwetsen en wrevel veroorzaken. We willen liever ‘goed zijn’ en hem ‘liefhebben’. We willen de confrontatie liever niet aangaan. Onze gevoelens zeggen ons soms om iets niet te doen wat God zegt. Het lijkt ons wreed om te doen, maar we moeten God vertrouwen.

Ouders maken soms excuses voor hun kinderen die verkeerde dingen doen. Ze praten er niet over omdat ze hen niet willen kwijtraken en hun gevoelens niet willen kwetsen. Zo zijn er gemeenten die gelovigen die in zonde leven gaan excuseren en er niet over willen spreken (vgl dochter leeft in hoererij en ouders willen er niet over spreken, evangelist die leert dat men de relatie met mensen niet moet verbreken omwille van de omstandigheid).

De vraag is: hou ik meer van God of van mensen? Veel mensen zien er kwaad in om Gods strengheid in toepassing te brengen. Ze begrijpen niet dat hun menselijke genade de zondaren juist nog meer kwaad doet terwijl Gods strengheid de zondaren juist tot inkeer kan brengen (1 Korintiërs 5:1-2; 2 Korintiërs 7:8-11).

Conclusie

God is bijzonder genadig, zelfs naar de grootste zondaren. Maar vergis u niet, als God zegt om streng te zijn, dan is er geen plaats om barmhartig te zijn. Achab heeft dit aan den lijve ondervonden.

Vorige