Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Ouderlingen naar de wil van God (2)

In de vorige les zagen we dat ouderlingen werden aangesteld in de gemeenten die er waren gesticht. Deze gemeenten hebben eerst een tijd gefunctioneerd zonder ouderlingen. Paulus gaf de opdracht aan de evangelisten om mensen aan te stellen in de bediening van oudsten. De Heilige Geest maakte bekend aan welke voorwaarden deze mannen moesten voldoen om als ouderling te mogen worden aangesteld. Wanneer iemand voldeed aan de voorwaarden moest deze eerst op de proef worden gesteld en als hij onberispelijk bleek, kon hij zijn dienst vervullen.

Ouderlingen hoeden de kudde Gods die bij hun is

De oudsten onder u vermaan ik dan als medeoudste en getuige van het lijden van Christus, die ook een deelgenoot ben van de heerlijkheid, welke zal geopenbaard worden: hoedt de kudde Gods, die bij u is, niet gedwongen, maar uit vrije beweging, naar de wil van God, niet uit schandelijke winzucht, maar uit bereidwilligheid, niet als heerschappij voerend over hetgeen u ten deel gevallen is, maar als voorbeelden der kudde. En wanneer de opperherder verschijnt, zult gij de onverwelkelijke krans der heerlijkheid verwerven” 1 Petrus 5:1-4.

Petrus geeft weer wat de taak van ouderlingen is, n.l. het hoeden van de kudde Gods. Het is niet hun kudde, maar Gods kudde. Zij moeten voor de discipelen zorgen zoals een herder voor zijn schapen zorgt. Zij moeten hen voeden en koesteren en voorzien van hetgeen de zielen in de gemeente nodig hebben. Herinner u dat Paulus terugkeerde naar de steden waar discipelen waren gemaakt om hen te versterken (Handelingen 14:21-23) en daarom werden er ouderlingen aangesteld in elke gemeente. Petrus laat ook zien dat de bevoegdheid van ouderlingen zich beperkt tot “
de kudde Gods, die bij u is”. Het is vreemd aan het Nieuwe Testament om ouderlingen of welk ander gezag dan ook, aan te stellen over meerdere gemeenten, laat staan over alle gemeenten. Zo groet Paulus de gemeente te Filippi met de woorden “Paulus en Timoteus, dienstknechten van Christus Jezus, aan al de heiligen in Christus Jezus, die te Filippi zijn, tezamen met hun opzieners en diakenen” Filippenzen 1:1.

Niet gedwongen en naar de wil van God

Herinner u dat iemand die geen ouderling wil zijn, daartoe ook niet mag worden aangesteld (1 Timoteus 3:1). Petrus herhaalt dit door hen er attent op te maken dat deze bediening moet worden uitgevoerd uit vrije beweging zonder daartoe gedwongen te worden.

Paulus gaf in Titus 1:5-9 en 1 Timoteus 3:1-7,10 de voorwaarden die God heeft bepaald om als ouderling te kunnen worden aangesteld. Petrus vult daarbij aan dat een ouderling niet mag handelen uit schandelijke winzucht. Hij mag zich niet laten leiden door inhaligheid. We begrijpen dit beter als we weten dat een ouderling financieel ondersteund mag worden (1 Timoteus 5:17-18), waardoor de verleiding er kan zijn om het belang van geld boven het belang van Christus te stellen. Het gebeurt spijtig genoeg vaak dat mensen prediken uit liefde voor geld, i.p.v. uit liefde voor God (vgl 1 Timoteus 6:5). Ze willen dus pas prediken als ze financiële ondersteuning ontvangen. Het oordeel over zulken is welverdiend! Een ouderling moet bereidwilligheid tonen om God in alle omstandigheden te dienen. Hij vind zijn voldoening in het dienen van Christus, niet in het dienen van de Mammon (vgl 1 Timoteus 6:8-10).

Niet alleen schandelijke winzucht, maar ook misbruik van macht is iets waar een ouderling zich niet schuldig aan mag maken. Petrus zegt immers dat ze geen heerschappij over de kudde mogen voeren, maar voorbeelden van de kudde moeten zijn. Het is dus niet omdat ze een positie van autoriteit hebben, dat ze daarom ook autoritair mogen handelen. Jezus waarschuwde zijn apostelen ook voor het misbruiken van hun bediening (Matteus 20:25-28). Wie leiding geeft moet zich daarvoor inspannen en daar ernstig mee omgaan (Romeinen 12:8). Een ouderling gaat geen macht uitoefenen over de kudde, maar hij is een dienaar van de kudde. Dat deze verleiding zeer reëel is, blijkt uit het voorbeeld van Diotrefes die de eerste wilde zijn onder de discipelen (3 Johannes 1:9-11). Ook in het Oude Testament zien we het voorbeeld van leiders die de schaapjes verstrooiden, verstootten en niet opzochten (Jeremia 23:1-4). God zal het kwade bezoeken aan hen die zo handelen. Het is hierom dat een man pas als ouderling mag worden aangesteld wanneer hij voldoet aan de kwaliteiten die zijn vooropgesteld. Een ouderling is in woord en daad een voorbeeld van de kudde. Hij is een herder die doet wat hij predikt omdat hij zich laat leiden door de Opperherder!

De relatie van de gemeente naar hun ouderlingen

Denk aan hen, kijk naar hen, volg hun geloof na, gehoorzaam hen en onderwerp u aan hen

Houdt uw voorgangers in gedachtenis, die het woord Gods tot u hebben gesproken; let op het einde van hun wandel en volgt hun geloof na. … Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u aan hen, want zij zijn het, die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullen moeten afleggen. Laten zij het met vreugde kunnen doen en niet al zuchtende, want dat zou u geen nut doen” Hebreeën 13:7,17.
Er zijn sommige denominaties die het woord ‘voorganger’ een onbijbelse invulling hebben gegeven door een man (en soms zelfs een vrouw) aan te stellen die geen ouderling is. Ze noemen deze persoon hun ‘voorganger’ of ‘pastor’ en hebben hem aan het hoofd van de gemeente geplaatst, soms bijgestaan door ouderlingen. Ook deze praktijk is vreemd aan het Nieuwe Testament.

Het woord ‘voorgangers’ betekent: zij die de leiders zijn, zij die het gezag hebben over. We weten dat God bij monde van zijn apostelen ouderlingen heeft aangesteld om Zijn huis te besturen (1 Timoteus 3:5; Titus 3:7). De voorgangers zijn zij die het woord Gods tot hen spreken. De gemeente moet op het einde van hun geloof letten en hun geloof navolgen. Het gaat er dus niet om wie zij zijn, maar om wat zij zijn en Wie zij vertegenwoordigen. Zij staan voor een goddelijk leven en een volledige onderwerping aan Gods wil in alle facetten van het geloof. Daarom moet de gemeente hen gehoorzamen en haarzelf aan hen onderwerpen omdat de voorgangers waken over hun zielen en aan God verantwoording zullen moeten geven hoe zij dat hebben gedaan. Als er schaapjes verloren gaan doordat zij slecht over hen hebben gewaakt, dan zal hen dat worden toegerekend. God wil dus dat zij begaan zijn met wat de schaapjes geloven en uitwerken in hun leven (vgl 1 Tessalonissenzen 2:10-13; Galaten 4:18-20; Jacobus 5:14-16).

Daartegenover hebben de schaapjes de verantwoordelijkheid om het de herders niet onnodig moeilijk te maken. De gemeente moet zich zo gedragen t.o.v. de ouderlingen dat zij hun bediening met vreugde kunnen uitoefenen en niet al zuchtende, want dat zou alleen maar nadelig zijn voor de gemeente. Wanneer de gemeente niet luistert naar het onderwijs, de vermaning, de vertroosting en de tuchtiging van haar ouderlingen, dan laat dat zien dat de gemeente is afgeweken van haar God. Wanneer de schaapjes liever in zonde willen leven dan zullen zij aanstoot nemen aan de ouderlingen.

Erken hen die u leiden in de Here

Paulus zegt immers “
Wij verzoeken u, broeders, hen, die onder u zich moeite getroosten, die u leiden in de Here en u terechtwijzen, te erkennen, en hen zeer hoog te schatten in liefde, om hun werk. Houdt vrede onder elkander. Wij vermanen u, broeders, wijst de ongeregelden terecht, beurt de kleinmoedigen op, komt op voor de zwakken, hebt geduld met allen” 1 Tessalonissenzen 5:12-14.

Ouderlingen hebben er geen plezier in om wanneer nodig te vermanen, maar het is nodig dat het gebeurt opdat zielen gezond mogen zijn in het geloof (vgl Titus 1:10-14). Zij zullen steeds een gezonde balans zoeken tussen de barmhartigheid en de gestrengheid naar Gods voorbeeld. Hun motivatie om te handelen is liefde voor God en liefde voor hun naaste. Ouderlingen zijn echter ook mensen en kunnen dus ook fouten maken.

Neem geen klacht tegen een oudste aan tenzij er 2 of 3 getuigen zijn

Gij moet geen klacht tegen een oudste aannemen, tenzij er twee of drie getuigen zijn. Wie in zonde leven, moet gij in aller tegenwoordigheid bestraffen, opdat ook de overigen ontzag hebben” 1 Timoteus 5:19-20.

Het is niet dat ouderlingen in een positie zijn dat ze ongestraft kunnen zondigen. Uit 1 Timoteus 5:17 blijkt ook dat het mogelijk is dat ouderlingen slechte leiding kunnen geven. Wanneer er een gegronde klacht tegen een oudste wordt ingebracht omdat er 2 of 3 getuigen zijn, dan moet de oudste in tegenwoordigheid van allen worden bestraft opdat de anderen ontzag krijgen voor de wil van God. Ouderlingen mogen geen vriendjespolitiek toepassen door met aanzien des persoon te handelen.

Conclusie

Ouderlingen, of anders gezegd opzieners (= bisschoppen) of herders, hebben de verantwoordelijkheid om toe te zien op de kudde Gods die bij hen is. Deze 3 woorden zijn geen verwijzing naar 3 verschillende ambten. Ze spreken allemaal over hetzelfde ambt maar belichten aan ander aspect van dat ambt. Ouderling verwijst niet zozeer naar de fysieke leeftijd van een man, maar naar een geestelijke volwassenheid die logischer wijze te vinden is bij een ouder iemand omdat er tijd overheen gaat vooraleer een mens deze volwassenheid bereikt. Opziener verwijst naar het feit dat de ouderlingen gaat toezien op de plaatselijke gemeente en deze gaan leiden. Herder is gelijkaardig een verwijzing naar de wijze waarop de ouderlingen dit toezicht zullen uitvoeren, n.l. zoals een herder voor de schapen zorgt.

 

Vorige