Gemeente van Christus  Houthalen Oost

In de dagen van de Richters 10:1-11:11 (11)

Tola stond op om Israel te verlossen (Richteren 10:1-2)

Na Abimelek stond Tola op om Israel te verlossen, de zoon van Pua, de zoon van Dodo, een man uit Issakar. Hij woonde te Samir op het gebergte van Efraim, en richtte Israel drieentwintig jaar; hij stierf en werd begraven te Samir” Richteren 10:1-2.

Na Abimelek stond Tola op om Israel te verlossen. Hij woonde te Samit op het gebergte van Efraïm. Hij richtte Israel drieëntwintig jaar en stierf.

We worden niet verteld over een specifieke vijand tijdens de periode dat Tola het volk richtte. Waarschijnlijk betekent dit dat er tijdens zijn bediening vrede was.

Jaïr stond op om Israel te richten (Richteren 10:3-5)

Na hem stond de Gileadiet Jair op, en richtte Israel tweeentwintig jaar. Hij nu had dertig zonen, die reden op dertig ezelhengsten, en dertig nederzettingen hadden; tot op de huidige dag noemt men ze de dorpen van Jair in het land Gilead. En Jair stierf en werd begraven te Kamon” Richteren 10:3-5.

Na Tola stond de Gileadiet Jaïr op en richtte het land tweeëntwintig jaar. Hij had dertig zonen die reden op dertig ezelhengsten en dertig nederzettingen hadden. Jaïr stierf.

Jaïr is de eerste richter waarvan wordt gezegd dat hij ten oosten van de Jordaan werkte in het gebied van de stam Mannase, ten zuiden van de rivier Jarmoek (aan het meer van Galilea). Het feit dat ze veel bezittingen hadden impliceert dat het goed ging in het land. Dat de zonen op ezelshengsten reden, zou kunnen betekenen dat ze mannen van aanzien waren.

Israel deed opnieuw wat kwaad was in de ogen van de Here (Richteren 10:6-9)

De Israelieten deden opnieuw wat kwaad is in de ogen des HEREN; zij dienden de Baals en de Astartes, de goden van Aram, Sidon en Moab, de goden der Ammonieten en der Filistijnen, maar de HERE verlieten zij en dienden Hem niet. Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israel, en Hij gaf hen over in de macht der Filistijnen en der Ammonieten. In datzelfde jaar verdrukten en vertrapten zij de Israelieten, en achttien jaar lang deden zij dit met alle Israelieten aan de overzijde van de Jordaan, in het land der Amorieten in Gilead. En de Ammonieten trokken de Jordaan over om ook tegen Juda, Benjamin en het huis van Efraim oorlog te voeren, zodat Israel in grote benauwdheid geraakte” Richteren 10:6-9.

Opnieuw deden de Israelieten wat kwaad is in Gods ogen. Ze dienden de Baäls en de Astartes, de goden van Aram, Sidon en Moab, de goden van de Ammonieten en de Filistijnen. Ze verlieten de Here en dienden Hem niet. God werd toornig op hen en gaf hen over aan de Filistijnen en de Ammonieten. In dat jaar verdrukten en vertrapten zij Israel, en achttien jaar lang deden zij zo met al de Israelieten aan de overzijde van de Jordaan, in het land van de Amorieten in Gilead. De Ammonieten trokken de Jordaan over om tegen Juda, Benjamin en Efraïm oorlog te voeren. Israel geraakte in grote benauwdheid.

De Here gebruikte de Filistijnen en de Ammonieten om Israel te straffen. De Filistijnen bevonden zicht ten westen van het land, de Ammonieten ten oosten. Dit is een korte weergave van de komende hoofdstukken. We zullen zien hoe Jefta in hoofdstukken 11 en 12 het volk zal bevrijden van de onderdrukking van de Ammonieten. En Samson zal Israel beginnen te bevrijden van de Filistijnen in hoofdstukken 13 t.e.m. 16. Dit laat ons ook zien dat de richters elkaar niet altijd chronologsich opvolgden. Deze twee richters richtten op het zelfde moment maar in een verschillend gebied van het land.

De Israelieten belijden hun zonden (Richteren 10:10-16).

Toen riepen de Israelieten tot de HERE: Wij hebben tegen U gezondigd, want wij hebben onze God verlaten en de Baals gediend. Maar de HERE zeide tot de Israelieten: Heb Ik u niet verlost uit de macht van de Egyptenaren, de Amorieten, de Ammonieten, de Filistijnen, de Sidoniers, Amalek en Maon, toen zij u verdrukten en gij tot Mij riept?  Gij echter hebt Mij verlaten en andere goden gediend; daarom zal Ik u niet meer verlossen. Gaat maar de goden aanroepen, die gij verkozen hebt; laten die u verlossen wanneer gij in benauwdheid zijt” Richteren 10:10-14.

Toen riep Israel tot de Here. Wij hebben tegen U gezondigd. Wij hebben onze God verlaten en de Baäls gediend. Maar God zei hen: Heb ik u niet verlost van de Egyptenaren, de Amorieten, de Ammonieten, de Filistijnen, de Sidoniërs, Amalek en Main toen zij u verdrukten en gij Mij aanriep? Gij hebt mij toch verlaten en andere goden gediend. Daarom zal Ik u niet meer verlossen. Roep de goden maar aan die gij hebt verkozen. Laten die u verlossen als ge het benauwd hebt.

Israel kwam in nood door toedoen van de verdrukkers die hen het leven moeilijk maakten. Maar God verhoort hun hulpgeroep niet. God had hen al zoveel keer geholpen en telkens vergeten ze wat God voor hen heeft gedaan. Telkens keren ze terug naar de afgoden. God zegt dat het genoeg is. Hij wil niet meer misbruikt worden door het volk. Het enige wat Israel echt wilde, was dat God hun moeiten zou wegnemen. Ze wilden zich helemaal niet tot God keren. Ze riepen tot God omdat ze pijn hadden, niet omdat ze Hem wilden dienen en liefhebben. Toch leek hun roep tot God er sterk op dat ze zich bekeerden. God doorprikt hun oppervlakkigheid. God ziet dat ze de houding van een parasiet hebben. Zolang ze van God krijgen wat ze nodig hebben, is Hij goed genoeg. Eens hun zelfzucht is vervuld, laten ze God weer vallen als een baksteen. Daarom zegt God terecht dat ze zich daarom maar tot hun afgoden moeten keren. Roep maar tot hen om u te verlossen.

Toen zeiden de Israelieten tot de HERE: Wij hebben gezondigd. Doe met ons al wat U goeddunkt. Maar red ons toch deze keer! En zij verwijderden de vreemde goden uit hun midden en dienden de HERE; toen kon Hij Israels ellende niet langer aanzien” Richteren 10:15-16.

Toen antwoordde Israel God: wij hebben gezondigd. Doe met ons al wat Gij goed acht. Maar redt ons a.u.b. toch deze keer. Ze verwijderden de vreemde goden en dienden de Here. Toen kon Hij Israels ellende niet langer aanzien.

Het volk belijdt haar zonden aan God. Ze doen zelfs de afgoden weg uit hun leven. Maar we zullen verder in het verhaal zien dat ze God manipuleren. Ze zijn helemaal niet toegewijd aan God. Ze doen nu slechts het nodige dat ze denken te moeten doen opdat God hen zou helpen.

Zo zijn wij ook soms, we zoeken God als we pijn hebben, en we vergeten God als Hij de pijn heeft weggenomen. Stel uzelf de vraag hoe je het zelf vindt als mensen dat bij jou doen?


De Ammonieten legerden zich in Gilead (Richteren 10:17-18)

De Ammonieten werden opgeroepen en legerden zich in Gilead; de Israelieten verzamelden zich en legerden zich te Mispa. Toen zeide het volk, (de vorsten van Gilead tot elkander): Wie is de man, die de strijd tegen de Ammonieten aanbindt? Hij zal aan het hoofd staan van alle bewoners van Gilead” Richteren 10:17-18.

De Ammonieten legerden zich in Gilead, de Israelieten legerden zich in Mispa. Toen zei het volk: wie is de man die zal strijden tegen de Ammonieten? Hij zal aan het hoofd staan van alle bewoners van Gilead.

In Richteren 1:1 stelde het volk zich ook deze vraag. Toen was het een andere vijand, maar de vraag is hetzelfde. Maar in tegenstelling nu, was het toen God die de richter aanbracht. Hier lijkt het er sterk op dat ze nu zelf op zoek gaan zonder de Here hierin te kennen.

Jefta was een dappere held, maar de zoon van een hoer (Richteren 11:1-3)

De Gileadiet Jefta nu was een dapper held, maar hij was de zoon van een hoer; Gilead had Jefta verwekt. Ook de vrouw van Gilead baarde hem zonen. Toen de zonen van deze vrouw volwassen waren, stootten zij Jefta uit en zeiden tot hem: Gij krijgt geen erfdeel in onze familie, want gij zijt de zoon van een andere vrouw. Daarop vluchtte Jefta van zijn broeders weg om te wonen in het land Tob, waar zich lichtzinnige mannen om hem verzamelden, die er met hem op uittrokken” Richteren 11:1-3.

De Gileadiet Jefta was een dappere held, maar de zoon van een hoer. Gilead was zijn vader. Hij had verschillende halfbroers die Jefta verstootten toen zij volwassen waren. Gij krijgt geen erfdeel in onze familie, want gij zijt de zoon van een andere vrouw. Daarop vluchtte Jefta weg naar het land Tob, waar hij optrok met lichtzinnige mannen.

Er zijn veel gelijkenissen tussen het verhaal van Jefta en Abimelek. Het moet zwaar zijn geweest voor hem om zo door zijn halfbroers te zijn behandeld. Hij had er niet voor gekozen om geboren te worden uit een hoer. Toch werd hij behandeld alsof hij minderwaardig was.

Jefta, wees gij onze aanvoerder (Richteren 11:4-11).

Enige tijd later voerden de Ammonieten oorlog met Israel. En toen de Ammonieten met Israel oorlog voerden, gingen de oudsten van Gilead Jefta uit het land Tob halen, en zeiden tot Jefta: Welaan, wees gij onze aanvoerder en laten wij de Ammonieten bestrijden” Richteren 11:4-6.

Toen de Ammonieten een tijd later oorlog voerden tegen Israel, gingen de oudsten van Gilead Jefta halen. Ze vroegen hem om hun aanvoerder te zijn. Laten wij de Ammonieten bestrijden.

Eerst wilden ze niets met hem te maken hebben, en nu gaan ze hem met hangende pootjes smeken om hulp.

Maar Jefta zeide tot de oudsten van Gilead: Hebt gij mij niet gehaat en uit mijn familie verstoten? Waarom komt gij dan thans bij mij, nu gij in benauwdheid zit? Daarop zeiden de oudsten van Gilead tot Jefta: Inderdaad, wij zijn bij u teruggekomen, ga met ons mee en strijd tegen de Ammonieten; dan zult gij hoofd zijn over ons, over alle bewoners van Gilead. En Jefta zeide tot de oudsten van Gilead: Indien gij mij terughaalt om tegen de Ammonieten te strijden, en de HERE hen aan mij overlevert, dan zal ik dus hoofd over u zijn. Hierop zeiden de oudsten van Gilead tot Jefta: De HERE hore onze afspraak, dat wij inderdaad zo zullen doen, als gij zegt! Toen ging Jefta met de oudsten van Gilead mee en het volk stelde hem tot hoofd en aanvoerder over zich aan; Jefta sprak al zijn woorden voor het aangezicht des HEREN te Mispa” Richteren 11:7-11.

Jefta antwoordden de oudsten van Gilgal: Hebt ge mij niet gehaat en uit mijn familie verstoten? Waarom komt ge dan nu bij mij, nu ge benauwd zijt? De oudsten erkennen dit en vragen hem om mee te gaan om te strijden tegen de Ammonieten. Dan zult gij hoofd zijn over ons en alle bewoners van Gilead. Jefta antwoordde: Als ge mij terughaalt en de Here de Ammonieten aan mij overlevert, dan zal ik dus jullie hoofd zijn. Ze zeiden: de Here hore onze afspraak. Toen ging Jefta mee en het volk stelde hem tot hoofd over zich aan.

Jefta had een sterke onderhandelingspositie. Ze hadden iets van hem nodig. Hoe de oudsten met Jefta handelen is vaak hoe de mens met God handelt. Als ze God nodig hebben dan weten ze Hem te vinden, en eens hun nood weg is zien ze Hem niet staan. Toen ze het niet meer zelf konden oplossen, zochten ze hem op die ze eerder hadden verstoten.

Soms dienen mensen de Here om anderen te laten denken dat ze geestelijk zijn. Ze doen hun best om goed over te komen bij andere mensen. Deze mensen zijn vooral gefocust om die facetten van hun leven er goed te laten uitzien, die voor de buitenwereld zichtbaar zijn. Hoe ze er uitzien, waar ze naar toe gaan, met wie ze omgaan,… . Maar als ze niet met andere gelovigen zijn, dan zijn ze plots anders.
Soms dienen mensen de Here enkel wanneer ze Hem nodig hebben. Anderen dienen God ondanks de voordelen die het geloof met zich meebrengt. Ze dienen God ongeacht de omstandigheden, ongeacht de noden, ongeacht als het nu goed gaat of slecht. Terecht stelt God de mens ook de vraag zoals Jefta die stelde: “Waarom komt gij nu naar mij, nu gij in benauwdheid zit?”.

 


Vorige