Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Is hoererij in het leven van een christen onvergeefbaar

Een vraag die we onszelf moeten stellen omdat sommige broeders dit geloven. Hoe ongeloofwaardig iets ook in de oren klinkt, wanneer een broeder iets belangrijks gelooft wat wij niet geloven, dan is het onze plicht om te onderzoeken als het de waarheid is. (vgl. Hnd 17:10-11).

 

Hieronder zullen we een aantal uitspraken van een broeder overdenken en toetsen aan de hand van het Woord van God. Maar eerst de vraag:

 

 

Kan een Christen vergeven worden van zonden in het algemeen?

 

“[...] 9 Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. [...] 1 Mijn kinderkens, dit schrijf ik u, opdat gij niet tot zonde komt. En als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige; 2 en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld.” (1Joh 1:1-2:2).

 

Dus wanneer een Christen een zonde belijdt, dan zal Jezus hem vrijpleiten van de veroordeling van die zonde.

 

 

Is er zonde waarvoor geen vergeving bestaat?

 

              “Weet dat de heilige Geest niet altijd in de mens blijft en dat deze weggenomen kan worden.”

 

“4 Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht zijn geweest, van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de Heilige Geest, 5 en het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben, 6 en daarna afgevallen zijn, weder opnieuw tot bekering te brengen, daar zij wat hen betreft de Zoon van God opnieuw kruisigen en tot een bespotting maken.” (Heb 6:4-6).

 

Het Grieks “parapesontas” betekent “afvallig zijnde”. (Aoristus vorm). Het zegt niet iets over een gebeurtenis in het verleden, maar een toestand waarin men zich bevindt.

 

“7 Want de grond, die de regen, welke er telkens op valt, indrinkt en gewas voortbrengt, geschikt voor hen, ter wille van wie hij ook bewerkt wordt, ontvangt zegen van God; 8 doch als hij doornen en distelen draagt, is hij ondeugdelijk en niet ver van de vervloeking, die uitloopt op verbranding.” (Heb 6:7-8).

 

Dus, wanneer een Christen afvallig is door de Zoon van God tot een bespotting te maken, dan is het onmogelijk om hem opnieuw tot bekering te brengen.

 

              “[...] 26 Want indien wij opzettelijk zondigen, nadat wij tot erkentenis der waarheid gekomen zijn, blijft er geen offer voor de zonden meer over, 27 maar een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur, dat de wederspannigen zal verteren. 28 Indien iemand de wet van Mozes terzijde heeft gesteld, wordt hij zonder mededogen gedood op het getuigenis van twee of drie personen. 29 Hoeveel zwaarder straf, meent gij, zal hij verdienen, die de Zoon van God met voeten heeft getreden, het bloed des verbonds, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht en de Geest der genade gesmaad heeft? 30 Want wij weten, wie gezegd heeft: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden! En wederom: De Here zal zijn volk oordelen. 31 Vreselijk is het, te vallen in de handen van de levende God!” (Heb 10:25-31).

 

“5 Wij moeten onze eigen bijeenkomst niet verzuimen, zoals sommigen dat gewoon zijn, maar elkander aansporen, en dat des te meer, naarmate gij de dag ziet naderen. 26 Want [...]” (Heb 10:5).

 

Sommigen zondigden opzettelijk door er een gewoonte van te maken om de samenkomst te verzuimen. Opzettelijke zonde wordt omschreven als God met de voeten treden en de heilige Geest smaden.

 

We lezen op een andere plaats dat door het lasteren tegen de heilige Geest, men geen vergeving heeft in eeuwigheid.

 

“29 maar wie gelasterd heeft tegen de Heilige Geest, heeft geen vergeving in eeuwigheid, maar staat schuldig aan eeuwige zonde. 30 Immers, zij zeiden: Hij heeft een onreine geest.” (Mar 3:29-30).

 

Het is dus mogelijk dat een Christen niet meer vergeven kan worden. Maar in hoeverre iemand op zulke wijze opzettelijk gezondigd heeft, kunnen wij niet rechtvaardig beoordelen, want niemand kan in andermans hart kijken.

 

”Daarom, velt geen oordeel voor de tijd, dat de Here komt, die ook hetgeen in de duisternis verborgen is, aan het licht zal brengen en de raadslagen der harten openbaar maken. En dan zal aan elk zijn lof geworden van God.” (1Co 4:5).

 

 

Verliest men door hoererij de inwoning van de heilige Geest?

 

              “Het lichaam van een Christen is een lid van Christus. Door het plegen van hoererij wordt het lichaam een lid van een hoer. Daardoor verliest men de inwoning van de heilige Geest.”

 

“15 Weet gij niet, dat uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan leden van Christus wegnemen om er leden ener hoer van te maken? Volstrekt niet! 16 Of weet gij niet, dat wie zich aan een hoer hecht, een lichaam met haar is? Want, zegt Hij, die twee zullen tot een vlees zijn. 17 Maar die zich aan de Here hecht, is een geest met Hem. 18 Vliedt de hoererij. Elke andere zonde, die een mens doet, gaat buiten zijn eigen lichaam om. Maar door hoererij bezondigt men zich aan zijn eigen lichaam. 19 Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt? 20 Want gij zijt gekocht en betaald. Verheerlijkt dan God met uw lichaam.” (1Co 6:15-20).

 

Er staat dat een Christen gekocht en betaald is, dat zijn lichaam het eigendom van God is en dat de heilige Geest in hem woont. Daarom zouden Christenen des te meer moeten beseffen dat hoererij afschuwelijk is. Want, door te hoereren wordt Gods eigendom aan een hoer gegeven.

 

Dat betekent daarom nog niet dat een Christen nooit meer in staat zal zijn om God met zijn lichaam te verheerlijken, omdat hij hoererij gepleegd heeft. Er staat niet dat de heilige Geest niet meer in de Christen kan wonen wanneer een Christen gehoereerd heeft.

 

              “Bij hoererij verbindt men zich aan een ander lichaam. [...] Men gaat zich geestelijk besmetten. Men verbindt zich met die onreine en boze geest van die hoer. En God wil niet dat wij in gemeenschap komen met de boze en onreine geesten.”

 

Er staat niet dat men zich verbindt met de onreine en boze geest van de hoer. Er staat wel dat men lichamelijk één wordt, men verbindt zich dus lichamelijk, niet geestelijk. Er is wel sprake van gemeenschap met boze geesten bij het offeren aan de afgoden:

 

“[...] 20 Integendeel, dat hun offeren een offeren is aan boze geesten en niet aan God en ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt met de boze geesten. [...]” (1Co 10:18-22).

 

              “Maar als die persoon weerspannig blijft en zich blijft verzetten tegen de heilige Geest en ongehoorzaam blijft en toch zijn eigen wil wilt doorzetten om zover over te gaan om te hoereren, dan zal men ook oogsten wat men gezaaid heeft. [...] indien men dan schade toebrengt aan Gods tempel, God zal ook u schade toebrengen.”

 

“7 Dwaalt niet, God laat niet met Zich spotten. Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten. 8 Want wie op de akker van zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie op de akker van de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten.” (Gal 6:7-8).

 

Elke zonde is een zaaien op de akker van zijn vlees. (Rom 8:13). Ook brasserijen, drinkgelagen, wellust, losbandigheid, nijd en twist. (Rom 13:12-14). Er bestaat vergeving voor Christenen (vgl. 1Joh 1:9-2:2). Het profetische woord van de apostel Paulus kan het profetische woord van de apostel Johannes niet tegenspreken. We moeten dan lezen: “Een Christen zal oogsten wat hij heeft gezaaid, indien hij zijn zonden niet belijdt”.

 

Men brengt schade aan Gods tempel, niet alleen door hoererij, maar ook door nijd en twist. Ook wanneer men in zijn hoogmoed op menselijke wijsheid probeert te steunen.

 

“[...] 3 want gij zijt nog vleselijk. Want als er onder u nijd en twist is, zijt gij dan niet vleselijk, en leeft gij niet als onveranderde mensen? 16 Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont? [...] 17 Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem schenden. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig! [...] Want er staat geschreven: Die de wijzen vangt in hun sluwheid; [...]” (1Co 3).

 

 

Was hoererij onvergeeflijk onder het Oude Verbond?

 

              “De gevolgen van hoererij onder het Oude Verbond zijn voorbeelden voor ons. [...] En Paulus vermaant hen om de bedrijver van die daad ... en die daad is wel enkelvoudig ... uit hun midden weg te doen, om die te verwijderen. We hebben daarnet kunnen lezen wat er gebeurde met het volk Israël in Deu 22:22, dat die mensen die overspel bedreven dat die stierven.”

 

“Wanneer een man betrapt wordt, terwijl hij gemeenschap heeft met een vrouw, die gehuwd is, dan zullen zij beiden sterven: de man, die met de vrouw gemeenschap gehad heeft, en ook de vrouw. Zo zult gij het kwaad uit Israel wegdoen.” (Deu 22:22).

 

“6 Deze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden. 7 Wordt ook geen afgodendienaars zoals sommigen van hen, gelijk geschreven staat: Het volk zette zich neder om te eten en te drinken, en zij stonden op om te dansen. 8 En laten wij geen hoererij plegen, zoals sommigen van hen deden, en er vielen op een dag drieentwintigduizend. 9 En laten wij de Here niet verzoeken, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de slangen. 10 En mort niet, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de verderfengel. 11 Dit is hun overkomen tot een voorbeeld voor ons en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is. 12 Daarom, wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle.” (1Co 10:6-12).

 

Niet alleen hoererij, maar ook afgoderij, het verzoeken van God en morren, hadden de dood tot gevolg.

 

David had niet alleen gemeenschap met de vrouw van zijn naaste, Uria, gehad, hij jaagde hem ook de dood in, zodat hij Batseba tot vrouw kon nemen. Omdat dat David zich tot God richtte om deze zonden te belijden en vergeving te vragen, vergaf God hem, zodat de wet van Mozes niet werd toegepast en hij niet ter dood gebracht werd.

 

“[...] 12:13 Toen sprak David tot Natan: Ik heb tegen de Here gezondigd. En Natan zeide tot David: De Here heeft uw zonde vergeven: gij zult niet sterven, [...]” (2Sa 11:1-12:24 vgl. Psa 51).

 

 

Worden wij gewaarschuwd dat hoererij onvergeeflijk is onder het Nieuwe Verbond?

 

              “[...] 29 onthouding van hetgeen de afgoden geofferd is, van bloed, van het verstikte en van hoererij; indien gij u hier voor wacht, zult gij wel doen. Vaart wel!” (Hnd 15:19-29; vgl. Hnd 21:25; 1Th 4:3-7).

 

“5 Doodt dan de leden, die op de aarde zijn: hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeerte en de hebzucht, die niet anders is dan afgoderij, 6 om welke dingen de toorn Gods komt.” (Col 3:5-6).

 

“Maar van hoererij en allerlei onreinheid of hebzucht mag onder u zelfs geen sprake zijn, zoals het heiligen betaamt,” (Ef 5:3).

 

Indien deze woorden zouden aantonen dat hoererij onvergeeflijk is, dan ook het eten van vlees dat aan de afgoden geofferd is en (vlees met het) bloed, of andere vormen van onreinheid, boze begeerte of hebzucht. Het voorbeeld van Simon de tovenaar laat daarentegen zien dat men vergeven kon worden van boze begeerte indien men zich hiervan bekeerde.

 

“18 En toen Simon zag, dat door de handoplegging der apostelen de Geest werd gegeven, bood hij hun geld aan, 19 en zeide: Geef ook mij deze macht, opdat, als ik iemand de handen opleg, hij de Heilige Geest ontvange. 20 Maar Petrus zeide tot hem: Uw geld zij met u ten verderve, daar gij gemeend hebt de gave Gods voor geld te kunnen verwerven. 21 Gij hebt part noch deel aan deze zaak, want uw hart is niet recht voor God. 22 Bekeer u van deze uw boosheid en bid de Here, of deze toeleg van uw hart u moge vergeven worden; 23 want ik zie, dat gij gekomen zijt tot een gal van bitterheid en een warnet van ongerechtigheid. 24 Doch Simon antwoordde en zeide: Bidt gij voor mij tot de Here, dat mij niets moge overkomen van hetgeen gij gezegd hebt.” (Hnd 8:18-24).

 

              “En Paulus vermaant hen om de bedrijver van die daad ... en die daad is wel enkelvoudig ... uit hun midden weg te doen, om die te verwijderen.”

 

“1 Inderdaad men spreekt van hoererij onder u, en zulk een hoererij, als zelfs onder de heidenen niet voorkomt, dat iemand leeft met de vrouw van zijn vader. 2 En gij zijt opgeblazen in plaats van u veeleer te bedroeven, en dus de bedrijver van die daad uit uw midden te verwijderen?” (1Co 5:1-2).

 

Er staat: “bedrijver” of “degene die [hoererij] aan het plegen is”. (Aoristus vorm). Het gaat dus niet over het begaan van één zonde in het verleden, maar over de zondige toestand waarin men leeft.

 

              “Een vonnis vellen is een uitspraak van een rechter in een rechtzaak. Maar voor Paulus is dat hier niet meer nodig om over deze zaak nog te beraadslagen of te onderhandelen. Dat was voor Paulus niet meer nodig. Het verdict was al gevallen. Het was niet meer mogelijk om dit te kunnen herstellen. Er was voor die bedrijver geen weg meer terug.”

 

“3 Want mijnerzijds heb ik, hoewel lichamelijk niet, maar naar de geest wel aanwezig, reeds, als aanwezig, vonnis geveld over hem, die op zulk een wijze zo iets heeft begaan. 4 Wanneer wij vergaderd zijn, gij en mijn geest met de kracht van onze Here Jezus, 5 leveren wij in de naam van de Here Jezus die man aan de satan over tot verderf van zijn vlees, opdat zijn geest behouden worde in de dag des Heren.” (1Co 5:3-5).

 

Er staat: “degene die dit op zulk een wijze aan het bewerken is”. (Aoristus vorm). Het gedrag van deze broeder bepaalde dat Paulus oordeelde dat de Gemeente hem uit hun midden moest verwijderen. Er staat: “Wanneer wij vergaderd zijn leveren wij die man over”. Het was dus niet iets waarover Paulus eigenhandig besliste. Het was een taak van de Gemeente om deze man uit hun midden te verwijderen. Niet meteen, maar wanneer de Gemeente vergaderd zou zijn.

 

Jezus gaf het gebod om de zondaar de kans moet krijgen om eerst te luisteren naar de Gemeente, alvorens men afstand van hem zou mogen nemen. (Mat 18:15-18). Daaruit kunnen we besluiten dat deze broeder zich niet bekeerd had nadat de Gemeente in Korinthe hem had terechtgewezen, zodat Paulus nu de Gemeente moest berispen omdat zij nog geen afstand van deze broeder hadden genomen.

 

Omdat Paulus sprak over “de wijze” waarop deze man zondigde, geeft aan dat ons niet alles gezegd wordt. Dit sluit aan bij de gedachte dat de Gemeente deze man inmiddels tot bekering had opgeroepen.

 

              "En wanneer men sterft, zal ieder mens, gelovig of ongelovig, zijn geest zal behouden blijven, omdat ieders geest voor God zal moeten komen, in de dag des Heren. Maar dat wil niet zeggen dat men Gods Koninkrijk zal binnengaan."

 

Het Griekse woord “sodezo” betekent “redden” of “bevrijden”. (vgl. Jak 5:20). Dit Schriftwoord bewijst dat er zelfs voor deze vorm van hoererij vergeving bestond.

 

Afstand nemen heeft tot doel om de broeder terug te winnen. Door afstand te nemen wordt schaamte opgewekt. En door die schaamte kan men ertoe bewogen worden om God te zoeken. (2Th 3:14-15; Psa 83:16).

 

 

Zijn er nog andere voorbeelden die tonen dat Christenen vergeven kunnen worden van hoererij?

 

              “Voor de Christenen is hoererij opzettelijk zondigen waarvoor er geen vergeving meer voor mogelijk is.”

 

Tot nu toe zagen we één voorbeeld. Maar er zijn nog andere voorbeelden.

 

“[...] Ik vrees, voor twist, naijver, opwellingen van toorn, van zelfzucht, voor laster, oorblazerij, verwatenheid en ongeregeldheden. 21 Ik vrees, dat, als ik weer kom, mijn God mij bij u verootmoedigen zal en dat ik zal hebben te treuren om velen van hen, die vroeger in de zonde geleefd hebben en nog niet tot berouw zijn gekomen over de onreinheid, hoererij en ontucht, die zij gepleegd hebben. [...] want dit bidden wij, dat het met u geheel in orde komt. 10 Hierom schrijf ik dit uit de verte, om bij mijn komst niet streng te moeten optreden naar de bevoegdheid, die de Here mij heeft gegeven om op te bouwen en niet om af te breken. 11 Overigens, broeders, weest blijde, laat u terecht brengen, laat u vermanen, weest eensgezind, houdt vrede, en de God der liefde en des vredes zal met u zijn.” (2Co 12:19-13:11).

 

Paulus waarschuwt de broeders die zich nog niet bekeerd hadden van hoererij, maar ook allerlei andere zonden, dat zij zich dringend moesten bekeren, of hij zou hen bij zijn komst niets ontzien.

 

“[...] 14 Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat gij daar sommigen hebt, die vasthouden aan de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen Israels een strik te spannen, dat zij afgodenoffers zouden eten en hoereren. 15 Zo hebt ook gij sommigen, die op gelijke wijze aan de leer der Nikolaieten vasthouden. 16 Bekeer u dan; maar zo niet, dan kom Ik spoedig tot u en Ik zal strijd tegen hen voeren met het zwaard mijns monds. 17 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, hem zal Ik geven van het verborgen manna, en Ik zal hem een witte steen geven en op die steen een nieuwe naam geschreven, welke niemand weet, dan die hem ontvangt. 18 En schrijf aan de engel der gemeente te Tyatira: [...] 20 Maar Ik heb tegen u, dat gij de vrouw Izebel laat begaan, die zegt, dat zij een profetes is, en zij leert en verleidt mijn knechten om te hoereren en afgodenoffers te eten. 21 En Ik heb haar tijd gegeven om zich te bekeren, maar zij wil zich niet bekeren van haar hoererij. 22 Zie, Ik werp haar op het ziekbed en hen, die met haar overspel bedrijven, breng ik in grote verdrukking, indien zij zich niet van haar werken bekeren.” (Op 2:12-22).

 

Jezus waarschuwt de broeders die zich nog niet bekeerd hadden van hoererij, maar ook afgoderij, dat zij zich moesten bekeren, anders zou hen onheil te wachten staan.

Vorige